MAANDAG 21 DECEMBER 1931. 593 zij beiden toch tegenover dit voorstel van het College op hetzelfde standpunt zouden staan. Dat is toch niet geheel het geval, al geeft spreker toe, dat de heer van Eek heden avond een paar stappen in sprekers richting gedaan heeft; die zijn feitelijk echter waardeloos, doordat hij zeide, dat in een groote partij als de 8. D. A. P. niet allen gelijk denken over groote vraagstukken en zelfs niet gelijk handelen: als de communistische partij groot was, zou dat ook bij haar het geval zijn. Maar in Duitschland is de communistische partij heel groot; op de congressen en afdeelingsvergaderingen komt tot uiting, dat er zeker menschen zijn, die verschillend denken, maar bij het optreden naar buiten hebben zij zich aan besluiten en standpunt der organisatie te houden en dat doen zij ook; andeis zou de communistische partij ophouden te zijn wat zij is, het middelpunt van gedisciplineerd tegen het kapitalisme optrekken, en zou zij niet meer bestaan. Zij kan ook wel zich democratisch uiten, maar dat gaat in de S D.A.P. ook zoover als het gaat; dat ziet men wel aan de lotgevallen van de tijdschriften van de partij-oppositie, waar tegen door de leiding hoe langer hoe scherper wordt opge treden. Dat het standpunt van den heer van Eek in de S. D. A. P. sterk veld wint, weet spreker niet, want dat standpunt is voor spreker toch nog altijd te vaag en te weinig precies omlijnd; dat het oppositioneele standpunt in de S. D. A. P. echter sterk veld wint, merkt spreker wel degelijk uit de Tribune; het zal echter blijken, dat voor die arbeiders in de S.D.A.P. geen plaats is. Een van de sterkste dingen, waarmede de heer van Eek altijd werkt, is dat hij verantwoordelijkheidsgevoel heeft, dat spreker zou missen. Spreker gevoelt groote neiging om dit juist om te draaien. Dit verantwoordelijkheidsgevoel van den heer van Eek komt hierin tot uiting, dat hij het kapitalisme niet geheel ten val wil brengen, voordat men een andere maatschappij heeft. Spreker vindt den heer van Eek juist onverantwoordelijk, omdat die een politiek voert met groote woorden en niet scherp het kapitalisme aanvalt. Terecht zegt de heer van Eek, dat spreker ook dergelijke woorden gebruikt, maar deze verbindt daaraan geen perspectief voor de arbeiders; het is altijd: men weet niet wat de toekomst brengen zal; het kapitalisme valt voorloopig nog nietmen moet door her vormingen er langzamerhand ingroeiendat alles is niet het mobiliseeren van de arbeiders om door hun strijd in de be drijven en op straat het kapitalisme ten val te brengen, maar integendeel houdt men hen daarmede ervan af; dat noemt spreker onverantwoordelijk. De heer Goslinga heeft een vrij scherpe uiteenzetting van de financieele positie op het oogenblik gegeven: elke kapitaals uitgave wordt zeer moeilijk, daar Gedeputeerde Staten met de goedkeuring zeer streng zijn, en hij heeft zich de vraag gesteld: als wij niet in staat waren te betalen, hoe zouden wij het dan moeten doen? De heer Goslinga heeft de kwestie daardoor juist gesteld. De vraag is of men voor die dingen op zij moet gaan, wat men moet doen, wanneer de bankiers, de landsregeering of Gedeputeerde Staten zeggen, dat het geld er niet is. Er staan twee wegen open en de heer van Eek wil die geen van beiden. De partij van den heer van Eek zal dan zeggen zoo is het in Engeland gegaan en zoo zal het ook hier te lande gaan, dat zij er verder niets aan kan doen. De communisten zullen aldus redeneeren: wij staan voor machten, waartegen wij moeten opkomen, als gij het niet wilt geven, zullen wij de arbeiders opwekken het te nemen. De heer Wilbrink. Als er dan niet meer is? De heer Knuttel antwoordt, dat er misschien geen goud stukken en biljetten meer zijn, maar dat de fabrieken en de machines er in elk geval wel zijn en dat de arbeiders die dan kunnen nemen. De taak van de communisten is om den arbeiders dien weg te wijzen en dat doet de partij van den heer van Eek niet. Hoe denkt de heer van Eek, vraagt spreker, de con flicten op te lossen, wanneer de sociaal-democraten den boel erbij neerleggen? Op welke wijze is Mussolini aan het bewind gekomen? Dit is gebeurd, toen de communistische arbeiders de fabrieken hadden bezet, maar de sociaal-democratische vakvereenigingsmenschen maakten, dat de arbeiders het verzet staakten, en geen verantwoordelijkheid wilden dragen. Zoo zal het ook in Duitschland gaan; daar zal op die manier Hitier aan het bewind kunnen komen. De heer van Eek heeft tot spreker een onjuist verwijt gericht. Waar de heer van Eek er op had gewezen, dat de arbeiders gevoelen, dat in het kapitalisme geen sprake is van sociale gerechtigheid en menschenliefde, zou spreker daarover geringschattend hebben gesproken. In geheel anderen zin heeft spreker zich daarover geringschattend uitgelaten. Waar de heer van Eek een beroep deed op de sociale ge rechtigheid en de menschenliefde van groepen van partijen, van overheidscolleges en regeeringen onder het kapitalisme, heeft spreker dat genoemd het op den verkeerden weg brengen van de arbeiders. De heer van Eck zegt, een uitspraak te hebben aange haald van een R. K. vakvereenigingsman. De heer Knuttel begrijpt die naïviteit van den heer van Eck niet. Als de Roomsch-Katholieken zeggen, dat zij het kapitalisme niet in stand willen houden, beteekent dit alleen, dat zij de arbeiders daarmee willen zoet houden. Spreker komt nu tot de rede van den heer Romjjn. Spreker komt er tegen op, dat men volgens den heer Romijn vertrouwen moest hebben in het verstand van de Regeering en dat zij, die tegen de Rijksregeling waren, geen vertrouwen daarin hadden. Volgens spreker moet men echter van de slimheid der Regeering een niet te geringen dunk hebben; immers, zij verdeelt alle verantwoordelijkheid; zij neemt niet de volledige Rijksregeling, want dan krijgt zij het in de Kamer te moeilijk, ook niet een volledige ge meentelijke regeling, dan wordt daar de strijd te heftig, maar zij heeft de verantwoordelijkheid zoo netjes verdeeld over alle Colleges: bankiers, Gemeenteraden, Gedeputeerde Staten en Regeering, dat er eigenlijk haast niet tusschen te komen is. Wanneer de toestand achteruit blijft gaan, zooals nu te voorzien is, is men volstrekt nog niet aan het einde der verslechteringen, ook van de Rijksregeling. Daar voor waarschuwt spreker de arbeiders. Ook weerspreekt spreker, dat hier geen honger geleden zou worden. Boven dien, is het hier nu de vraag, of er heelemaal honger of niet heelemaal honger wordt geleden? Velen zijn al jaren werkloos, in elk geval al veel langer dan sinds September j.l., toen volgens den heer Romijn de crisis eigenlijk pas goed ingetreden is de crisis is met September ongeveer catastro faal geworden, maar sedert den wereldoorlog is er altijd werkloosheid en crisissteun geweest velen hebben geen enkel vooruitzicht, voor wie het einde der werkloosheid heelemaal niet te zien is; moeten die er zich bij neerleggen, wanneer gezegd wordt: zij lijden niet formeel honger? Moet dat voortaan hun leven op aarde zijn, dat zij ten minste hun leven van den eenen dag op den anderen kunnen rekken? Zou de heer Romijn met datgene, waartoe hij de kinderen der werkloozen veroordeelt, voor zijn eigen kinderen één oogenblik genoegen nemen? Krijgen die kinderen de noodige melk? Is in die werkloozengezinnen gelegenheid voor behoor lijke vernieuwing van kleeding en allerlei huisraad? Dat geheele standpunt is totaal niet te aanvaarden. Indien het al waar was, dat het voldoende was, als er geen honger werd geleden, honger lijden en op d»e grens van honger lijden zijn, kan men voor korten tijd, b.v. wanneer bij staking de uitkeeringen niet toereikend zijn; dat verdragen de arbeiders, omdat zij weten, op de grens van iets anders te zijn, maar in het kapitalisme is geen enkel vooruitzicht op verbetering, op iets nieuws, op het verdwijnen van deze crisis en denkt men, dat de werkloozen dan maar genoegen zullen nemen met altijd op het randje van den honger te leven, met het zich ontzeggen van allerlei dingen, b.v. uit hygiënisch oogpunt, waardoor zij hun geslacht zien achter uitgaan en vervallen, met zelf maar te blijven in een vege- teeren, in een niets doen, dat eigenlijk den naam niet mag hebben van een menschwaardig bestaan? Men mag zich dus absoluut niet op het standpunt stellen van wat volgens het kapitalisme financieel mogelijk is. Wanneer men werkelijk zou willen, zou er veel meer mogelijk zijn, ook onder het kapitalisme. Spreker is over tuigd, dat het voldoende geven aan de werkloozen voor het oogenblik nog mogelijk is, maar dat het, wanneer het kapitalisme blijft voortbestaan, op den duur niet meer mogelijk zal wezen. Daarvoor hebben de werkloozen niet op zijde te gaan. Zij hebben den val van het kapitalisme te eischen en, indien zij dien val kunnen versnellen door de inwilliging van hun eischen af te dwingen, dan is dat hun taak. De heer van Eck heeft gezegd, dat er in de omgeving van Leiden nog plaatsen zijn, waar sociaal-democraten zich niet principieel kunnen uiten. Spreker is overtuigd, dat door een massa-actie van eischen velen, die nog geen geloof hebben ia die dingen, worden medegesleept, als de sociaal-democraten maar willen. Zooals zij de menschen hebben gemaakt, zou een bereidverklaring om het kapitalisme ten val te brengen niets beteekenen, maar indien de arbeiders, die thans de sociaal-democraten nog volgen, aan de commu nistische actie willen deelnemen in de bedrijven en op de straat, zal die actie meesleepende kracht hebben op de aanhangers van de christelijke partijen en zal het kapita lisme niet laug meer bestaan. Spreker heeft over zijn voorstel niets gehoord. Hij vindt dat merkwaardig. Niet dat hij er zoo zeer op gesteld was er iets van te hooren.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 25