588
MAANDAG 21 DECEMBER 1931.
begrijpt spreker niethij zegt niet, dat men het opzettelijk
heeft nagelaten, om aan de consequenties, zooals door spreker
in het licht gesteld, te ontkomen, maar spreker kan zich
toch niet indenken hoe men, met zooveel practische zaken
voorhanden, gefantaseerde voorbeelden geeft. Spreker hoorde
vanmiddag enkele klanken, als zouden de door hem ge
noemde gevallen niet juist zijn; hij heeft ze toen gegeven
aan den hier aanwezigen Directeur van Sociale Zaken, die
ze juist en goed berekend bevonden heeft. Daarmede is dus
aangetoond, hoe slecht deze regeling werken kan.
Het is juist, dat de tegenwoordige berekening van den
steun naar het percentage van 70 al jaren bestaat, maar
pas zeer onlangs heeft spreker met deze z. i. verkeerde toe
passing van het steunreglement kennis gemaakt; vooral
toen spreker aan de hand hiervan de uitkeeringen volgens de
Rijksregeling ging berekenen, is hij tot die ontstellende
ontdekking gekomen, dat dit van beduidend slechten invloed
was op de Rijksregeling. Spreker kan zich niet voorstellen
hoe het mogelijk is, dat deze bepaling zonder protest zoo
lang heeft kunnen bestaan; misschien kan dit worden ver
klaard hierdoor, dat in vakken met loonen b.v. van ƒ30.
men in den regel hiermede niet te maken krijgt, omdat dan
de gezinsuitkeering, d. w. z. norm en kindertoeslag, bijna
nooit komt tot 70% van het loon; dit komt alleen aan
den dag bij loonen, van 26.25.en lager; dan heeft
deze bepaling een zeer verkeerde uitwerking. De Wethouder
heeft toegezegd, dat hij zal nagaan, of dit in andere ge
meenten anders wordt gedaan; spreker wil zelfs zoo royaal
zijn, dat hij er zich mee vereenigt, dat de toestand hier dan
wordt, zooals hij in den Haag na dat onderzoek zal blijken
te zijn.
Past den Haag de regeling verkeerd toe en wordt dat
gemeentebestuur genoodzaakt het anders te doen, dan wil
spreker geen aanmerkingen maken. In het andere geval
verlangt hij, dat ook hier dezelfde wijze van steunberekening
wordt toegepast.
De Wethouder was gegriefd door sprekers uitlating, als
zou hij zijn voor een verlaging van het levenspeil der
arbeiders en voor een vermindering der uitkeeringen. Spreker
heeft gezegd, dat de Wethouder zich in Maatschappelijk
Hulpbetoon in dien geest had uitgelaten, en de Wethouder
heeft dat ontkend maar straks zal mevrouw Braggaar, van
wie spreker die mededeeling had gekregen, een nadere ver
klaring geven.
Verder heeft de Wethouder zich beroepen op het feit,
dat spreker in 1930 niet een voorstel heeft gedaan tot ver
hooging van de steunnormen, omdat de steunregeling te
Leiden vrijwel op het peil der andere groote steden was ge
komen. Spreker erkent dat, maar meent, dat de Wethouder
daaraan moeilijk een argument kan ontleenen tegen sprekers
bestrijding van de verlaging der steunnormen op dit oogen-
blik. Vooreerst was de werkloosheid toen aanmerkelijk ge
ringer en van korter duur, maar bovendien heeft spreker
bij die gelegenheid wel degelijk voorstellen ingediend tot het
aanbrengen van kleine verbeteringen.
De Wethouder zeide, dat hem gevallen van het verleenen
van steun aan vrouwen niet bekend waren, maar mevrouw
Braggaar noemde een aantal van 203 werklooze vrouwen.
De zaak zit zoo, dat die werklooze vrouwen in het alge
meen ongeorganiseerd zijn. Waren zij wel georganiseerd,
dan zou het met deze cijfers en met eventueele steunver-
leening wel anders zijn gesteld. Die ongeorganiseerde vrouwen
kunnen bij den dienst voor sociale zaken niet terecht en
bij Maatschappelijk Hulpbetoon vinden zij eveneens de deur
gesloten.
Sprekende over de normen van f 13.50 en ƒ13.heeft
de Wethouder gezegd zich wel te kunnen indenken, dat
verschil wordt gemaakt tusschen groote steden als Amster
dam en Leiden en zich beroepen op het verschil in levens
onderhoudskosten. Hij heeft met cijfers aangetoond, dat de
loonen, welke in bepaalde bedrijven worden verdiend, te
Amsterdam hooger zijn dan te Leiden. Dit is juist; de
loonen te Amsterdam zijn nu eenmaal hooger dan die in
minder groote gemeenten en spreker geeft toe, dat dit
verband houdt met den hoogeren levensstandaard in de
groote steden, maar toch staat de zaak anders dan de
Wethouder haar voorstelt. Ongetwijfeld moeten de loonen
in groote plaatsen hooger zijn, maar dat betreft alleen de
menschen, die niet werkloos zijn.
In Amsterdam zijn b.v. de huishuren in het algemeen
hooger; voor ontspanning wordt in dergelijke gemeenten
ook meer uitgegeven dan hier; dat alles is van invloed op
den levensstandaard. Dat houdt evenwel direct op, als men,
zooals in dit geval, te doen heeft met werkloozen; immers,
zooals ook het minderheidsrapport der Commissie voor Sociale
Zaken mededeelt, het maakt geen verschil of een werklooze
in Amsterdam een steun van ƒ13.50 heeft en een in Leiden
hetzelfde; de hoogere levensstandaard is daarbij geheel uit
gesloten van een uitkeering van 13.50 kan men niet anders
dan het allernoodzakelijkste aanschaffen; aanschaffing van
kleeding is, na aftrek van de huur. van het overblijvende
bedrag van ƒ10 per week niet mogelijk; men kan zich alleen
de eerste levensbehoeften aanschaffen, brood, aardappels
en groenten, en dan kan men voor hetzelfde bedrag in
Amsterdam meer koopen dan in Leiden. Het brood is in
Amsterdam belangrijk goedkooper dan hier; de aardappels
en groenten evenzoo. Het argument van den Wethouder,
dat wegens den hoogeren levensstandaard in Amsterdam
de uitkeering hooger moet zijn, gaat dus absoluut niet op.
Verder krijgen volgens den Wethouder in Amsterdam de nog
niet rechthebbenden niet ƒ13.50, maar ƒ12.50 plus ƒ1.35
kindertoeslag; dat is volkomen juist, maar de Wethouder
vergeet daarbij mede te deelen, wat dezen in Leiden ont
vangen; die zijn hier helaas aan Maatschappelijk Hulp
betoon overgelaten; wat zij daar ontvangen weet de Wet
houder beter dan een der Raadsleden; daarvoor moet de
Wethouder zich niet op Amsterdam beroepen; van Maat
schappelijk Hulpbetoon ontvangen zij heusch niet 12.en
ƒ1.35 kindertoeslag.
Wat den aftrek van gezinsinkomsten betreft, ten aanzien
van dat onderdeel der regeling heeft Leiden altijd bovenaan
gestaan.
De heer Goslinga zegt, dat de heer van Stralen dat
verleden jaar eens had moeten zeggen.
De heer van Stralen heeft dat gezegd, zoolang hier over
de werkloosheid is gesproken; spreker heeft niet voor niets
hiervoor jaren op de bres gestaan. Wethouder Sanders heeft
destijds voorgesteld, het bedrag der vrije gezinsinkomsten
te stellen op ƒ3.dat is eenige jaren later verhoogd tot
ƒ5.Spreker heeft nooit gezegd, dat deze bepaling niet
zeer voordeelig was, maar altijd, dat zij boven bijna alle
andere plaatsen staatdaarom is aanvaarding van de Rijks
regeling zoo funest; men krijgt juist cijfers, als door spreker
genoemd, omdat de vrije ƒ5.gezinsinkomsten zoo goed
als geheel worden weggenomen en alleen gehandhaafd
blijven voor de vrouw, voorzoover er jonge kinderen zijn.
Daarom heeft spreker met nadruk aangedrongen op het
handhaven van dien maatregel voor Leiden.
Wat den afvoer van de steun verleening betreft, heeft de
Wethouder als zijn meening te kennen gegeven, dat men
pas na een periode van een jaar de zaak kan overzien.
Waar de Wethouder sprak A an een crisis, welke pas in
September j.l. merkbaar was, vergiste hij zich, want verleden
jaar bij het treffen van enkele crisis-maatregelen ten op
zichte van de stopzetting van de tweede norm is aangenomen,
dat de crisis omstreeks half 1930 is ingetreden. Het is
zuiver een uitvinding van den Wethouder, dat het van af
September 1931 crisis is. Men houde het daarom op Augustus
1930, want als de Wethouder het eens nagaat, zal hij zien,
dat er van af dien tijd zeer veel menschen werkloos zijn.
In verband met het bestaan van seizoen-bedrijven te
Leiden zou volgens den Wethouder als prikkel om tijdelijk
werk te zoeken de bepaling moeten blijven bestaan, dat
men, indien men niet een bepaalden tijd heeft gewerkt, na
een jaar voor den Haag is het na twee jaar van de
steunverleening wordt afgevoerd. Spreker kan dat niet toe
geven, omdat het metaalbedrijf, het meubel maker sbedr ij f
en andere bedrijven te Leiden geen seizoen-bedrijven zijn.
In die bedrijven zijn de menschen reeds geruimen tijd
werkloos. Als men te Leiden in een jaar tijd geen twee
maanden heeft gewerkt, wordt men automatisch van de
steunregeling afgevoerd, terwijl in de groote steden deregel
geldt, dat de organisatie-besturen met daarvoor bevoegde
instanties overleg kunnen plegen en als zij kunnen aantoonen,
dat de menschen geen werk hebben kunnen vinden, de af
voering van de steunregeling niet plaats heeft. Daarin ligt
het verschil: te Leiden heeft de afvoering automatisch plaats
en in de groote steden heeft men een instantie van beroep.
Ook deze kwestie mag de Wethouder weieens onder het
oog zien,
Wat aangaat den toeslag op de kasuitkeering, spreker is
blij, dat de heeren van de rechterzijde het daaromtrent
met hem eens zijn. Spreker heeft die kwestie reeds meer
malen besproken; verleden jaar bij de behandeling van de
begrooting steunde de heer van Tol hem in eerste instantie,
maar bij de stemming liet de heer van Tol, waarschijnlijk
bewerkt door zijn partijgenooten, hem in den steek ten
aanzien van eenzelfde voorstel, dat thans door de rechter
zijde in haar geheel als billijk wordt erkend. Spreker kan
niet anders dan zich verheugen, nu blijkt, dat ook de rechter
zijde deze verbetering noodzakelijk acht. Spreker betreurt,
dat de Wethouder nu nog weer probeert deze zaak op de
lange baan te schuiven; dat moet voorkomen worden. De
Wethouder wil dien toeslag niet geven aan hen, die voor
de eerste keer van hun kas trekken, maar met 1 Januari
zullen honderden, die al vele maanden werkloos zijn, naar