MAANDAG 21 DECEMBER 1931.
585
vraagstuk van zoodanigen aard, dat liet op een andere
manier bezien moet worden dan op het oogenblik hier aan
de orde gesteld.
De heer Goslinga zal om twee redenen bierbij het woord
voeren, allereerst omdat hij als vroeger Wethouder van
Sociale Zaken ook natuurlijk bij deze aanvrage van het
Rijkssubsidie een rol heeft gespeeld en ook, omdat hij als
Wethouder van Financiën zeer nauw hierbij betrokken is.
Herhaaldelijk is in dezen Raad, vooral door de sociaal
democraten, betoogd, dat de werkloozenzorg een punt van
Regeeringsbemoeienis behoorde te zijn; herhaaldelijk ook is,
door den heer van Eek met name, bij de begrooting met
klem van redenen betoogd, dat de Regeering den gemeenten
te weinig geldmiddelen verschafte om hun sociale taak naar
behooren te vervullen en dat de Rijksregeering zich die
belangen moest aantrekkener waren 2 gewichtige redenen
voor, dat de Regeering zich die bemoeienis met de werk
loozenzorg zou aantrekken; allereerst werd het veel te zwaar
voor vele gemeenten en stelde het zeer zware eischen aan
hun kas. Bovendien bevorderde het uitblijven van Regeerings-
steun aan de gemeenten den toeloop van het platteland
naar de steden, waar uit eigen middelen gesteund werd.
Men bedenke daarbij, dat tot voor ongeveer een jaar
slechts in 24 gemeenten, waaronder ook de groote, steun
regelingen waren.
De heer Knuttel vraagt, waarom de bevolking van
Amsterdam en Rotterdam dan achteruitgaat.
De heer Goslinga antwoordt dat die achteruitgang dan
pas dateert van den allerlaatsten tijd. Er was vroeger een
phaenomenale toename. Er viel een groote toeloop van
arbeiders naar de groote steden waar te nemen en heel be
grijpelijk, omdat op het platteland niet veel meer werd
gedaan dan het geven van uitkeeringen uit de werklozen
kassen en eenige werkverschaffing. Als Wethouder van Sociale
Zaken en voorzitter van Maatschappelijk Hulpbetoon heeft
spreker dit meermalen geconstateerd en de leden van Maat
schappelijk Hulpbetoon hebben herhaaldelijk tot elkander
gezegd: het is onbegrijpelijk, dat die arbeiders, welke van
elders zich hier komen vestigen, een woning vinden! Zij
werden vermoedelijk door vrienden en kennissen daaraan
geholpen. Volgens een opgave, aan spreker verstrekt door
den chef van de afdeeling Bevolking, hebben zich in de
eerste helft van dit jaar 175 volwassen arbeiders te Leiden
gevestigd. Het is een bekend verschijnsel, dat zich ook in
andere steden voordeed.
Het was zeer verklaarbaar, dat men aandrong op een
Rijkssubsidie aan de steunregelingen, opdat ook minder
kapitaalkrachtige gemeenten een steunregeling zouden kunnen
invoeren. Zelfs zijn in dezen Raad, o. a. bij monde van den
heer Manders, stemmen opgegaan om te pleiten voor een
Rijkssteunregeling, aan welke actie de bedoeling ten grond
slag lag, om de toestrooming van werklooze arbeiders of van
arbeiders met groot werkloosheidsrisico naar de groote centra
terug te houden. Nu is de Regeering voor dien aandrang
bezweken en zij heeft in het begin van dit jaar een circulaire
aan de gemeentebesturen toegezonden, bevattende een door
haar ingestelde Rijkssubsidieregeling.
Dat die circulaire succes heeft gehad, kan blijken uit de
mededeeling, welke de Regeering heeft gedaan bij de inter
pellatie-van den Tempel in de Tweede Kamer, dat reeds
100 gemeenten die subsidieregeling hadden aanvaard. Terwijl
vroeger twee dozijn gemeenten een steunregeling bezaten,
was dat aantal toen reeds uitgebreid tot 100.
De bewering van den heer Knuttel, dat men hier te doen
zou hebben met een bezuinigingskoorts, moet spreker onjuist
noemen, omdat de uitvoering van die circulaire veel geld
kost. Ieder van de 1077 gemeenten, welke deze subsidie
regeling aanvaardt, kan uit dien hoofde aanspraak maken
op een grooter of kleiner subsidie uit 's Rijkskas. Dit is het
tegendeel van een bezuinigingskoortshet is het beschikbaar
stellen van Rijksgeld ter verzachting van het lot van werk-
loozén, waarvan tienduizenden werkloozen profiteeren.
De eerste indruk, welken die circulaire op het gemeente
bestuur van Leiden maakte, was, gezien de voorwaarden
welke de Regeering aan de steunregeling verbond, niet al te
gunstig. Die voorwaarden stonden het College niet erg aan,
maar het is nooit zoover gegaan van aan de Regeering het
recht te ontzeggen voorwaarden te stellen.
Elk lichaam, dat subsidieert, heeft het recht aan dat
subsidie voorwaarden te verbinden; dat doet de gemeente
op haar beurt ook; die geeft toch ook niet links en rechts
subsidies, maar verbindt er ook voorwaarden aan; juist de
sociaal democraten voegen daar herhaaldelijk nog voor
waarden aan toe, zooals b.v. bij de Leidsche Auto Boxen
Garage; zoo stelt men ook voorwaarden aan de bewaar
scholen, die men subsidieert, en aan den Leidschen Hout.
Men kan het subsidieerende lichaam niet het recht ontzeggen,
aan dat subsidie voorwaarden te verbinden; als de sociaal
democraten dat ontkennen, staan zij bij volgende subsidie-
voorstellen hier buitengewoon zwak; het doet spreker ge
noegen, dat de heer Yerweij dit nu volmondig erkent. Nu
zegt de heer van Eek: als de Regeering daarbij eischt ver
minderde uitkeering aan de werkloozen; de heer van Eek
gaat nu alweer een stapje verder, maar de vraag is, of het
subsidieerende lichaam het recht heeft voorwaarden te stellen.
Volgens den heer Eikerbout had het College aan het Ministerie
zijn tanden moeten laten zienmaar als men bij iemand om
subsidie komt en men laat zijn tanden zien, dan krijgt men
niet veel gedaandan zegt menberg eerst je tanden maar
in je broekzak, dan zullen wij eens praten. Er is zelfs ge
sproken van voorwaarden aan de Regeering stellen. Men kan
ten hoogste pleiten voor wijziging van de voorwaarden, die
de Regeering aan de gemeente stelt, maar men kan aan de
Regeering toch geen voorwaarden stellen. De voorwaarden
der Regeering waren oorzaak, dat het College er niet direct
op is ingegaan; neemt men dat het College nu werkelijk
kwalijk? Dat kan men het College in gemoede toch niet
kwalijk nemen. De heer Eiker bout nam het het College
kwalijk, dat het niet veel eerder met deze zaak kwam, maar
als het zelf op dit punt geen voorstellen had, is het toch
niet aan het College te wijten, dat het daarmede niet kwam.
Achteraf heeft spreker er spijt van, dat hij er niet eerder
mee gekomen is en dat hij niet gedaan heeft als Dordrecht,
waar een voorstel met dezelfde strekking reeds op 11 Februari
met algemeene stemmen is aangenomen, met de opdracht
aan het College er bij, om zooveel mogelijk verbetering van
de voorwaarden bij den Minister te bepleiten. Men kan echter,
en vooral zij, die tegen de Rijksvoorwaarden bezwaar heb
ben, in gemoede het College niet kwalijk nemen, dat het
deze zaak eerst heeft aangezien.
Toen de toestand echter al donkerder werd en al grooter
eischen aan de gemeentekas gesteld werden, meende spreker
in de tweede helft van Juli het initiatief te moeten nemen
tot een drietal voorstellen, allereerst tot verhooging van het
subsidie aan Maatschappelijk Hulpbetoon met 50.000,
verder tot verhooging van den post voor den dienst voor
sociale zaken met 75.000; verder zag spreker de nood
zakelijkheid in om met de Regeering te gaan onderhandelen
over Rijkssubsidie, want die bedragen van 50.000 en
75.000, die hier zonder slag of stoot, zonder beraadslaging
of hoofdelijke stemming zijn aangenomen, niemand heeft er
veel aandacht aan gewijd, beteekenden toch, dat het bedrag
van 127.000, hetwelk de gemeente had ontvangen als sur
plus van de gemeentelijke inkomstenbelasting, daaraan zoo
wat geheel heenging. Iedereen kon beseffen, dat een dergelijke
meevaller niet meer zou terugkeeren; het was een batig
saldo van de belasting, dat men niet meer terugzag.
Toen heeft spreker begrepen, dat er andere maatregelen
moesten worden genomen, omdat men op die manier niet
kon voortgaan. De Raad heeft die subsidie-verhoogingen
aangenomen en Burgemeester en Wethouders hebben toen
iemand naar het Ministerie gestuurd om over de subsidie
regeling te spreken. Dat was in Juli en hoe is de toestand
op dit oogenblik? Wekelijks wordt een bedrag van ƒ10.000
uitgegeven aan Maatschappelijk Hulpbetoon en aan den
dienst voor sociale zaken, wat voor Leiden een zeer belang
rijk bedrag kan worden genoemd. Met de zooeven genoemde
verhoogingen is er voor Maatschappelijk Hulpbetoon dit jaar
gevoteerd 260.000, terwijl de dienst voor sociale zaken
een uitgave heeft gevorderd van 185.000, tezamen 450.000,
maar daarmede zal men niet toekomen. Voor Maatschappe-
pelijk Hulpbetoon zal nog 15.000 meer noodig zijn, zoodat
het totale bedrag wordt 465.000. Voegt men daarbij de
toeslagen op de kasuitkeeringen en de uitgaven voor de
werkverschaffing', dan komt men tot een half millioen.
Spreker vraagt of de gemeente bij een dergelijke cata-
strophale toename van die bedragen de hand, welke het
Rijk haar toesteekt, mag afslaan, of dat tegenover de
burgerij verantwoord zou zijn. De Regeering subsidieert wel
de steunregelingen in den Haag, Rotterdam, Amsterdam,
Arnhem en Haarlem en de daarvoor benoodigde gelden haalt
zij uit de zakken van de belastingbetalers, zoodat de Leid
sche bevolking wel zou mogen meebetalen aan den steun
in die gemeenten, maar Leiden zelf zou er buiten blijven.
Het zou al te dol, ja waanzinnig zijn om onder die omstan
digheden hooghartig het putten uit die bron af te wijzen.
Bij een zoo ernstigen toestand als men thans beleeft zon
dat niet te verantwoorden zijn.
De begrooting voor 1932 vertoont een paar zwakke plekken
dat heeft spreker toegegeven, maar in zijn hart beschouwde
hij het Rijkssubsidie als een stille reserve, die eenerzijds
eenige verlaging van uitgaven en anderzijds eenige ver
hooging van inkomsten geeft; dat is dus van belang. Boven
dien worden Gedeputeerde Staten ten aanzien van kapitaals
uitgaven buitengewoon lastig; wanneer men de noodzake-