584 MAANDAG 21 DECEMBER 1931. raad daardoor de menschen iets meer honger zal laten lijden. Spreker komt nu tot het argument, gebezigd in hoofdzaak door de sociaal-democraten en door den heer Eikerbout, die meenen dat er geen enkele reden is om Leiden anders te klassificeeren dan de groote steden. De heer Elkerboüt zegt over Haarlem te hebben ge sproken. De heer Romijn antwoordt aan het Departement te hebben gevraagd, waarom Leiden in klasse I is geplaatst en de groote steden met Haarlem in een aparte klasse. De heer Elkerboüt doet opmerken, dat de Wethouder niet eens wist, dat Haarlem met de groote steden was gelijkgesteld; hij heeft dat Vrijdag pas gehoord. De heer Romijn antwoordt het reeds Woensdag te hebben geweten, toen hij de zaak aan het Departement besprak. Waarom is het steunbedrag te Leiden lager dan in andere plaatsen? Allerlei gronden zijn daarvoor aan te voeren. Spreker neemt het collectief arbeidscontract: het loon van de metaalbewerkers is te Amsterdam, Rotterdam en Schie dam 60 cent, te Leiden slechts 56 cent. Een schilder ver dient te Amsterdam 75 cent en te Leiden 64 cent, een timmerman te Amsterdam 80 cent en te Leiden 70 cent. Spreker zou zoo kunnen doorgaan. Op allerlei gebied zijn met het oog op de kosten van het levensonderhoud ver schillen gemaakt tusschen een plaats als Amsterdam en een als Leiden. Het is geen wonder, dat hetzelfde ook geschiedt ten aanzien van de grootte der steunuitkeeringen. Maar bovendien moet spreker er de aandacht op vestigen, dat het voor Amsterdam meermalen genoemde bedrag van 13.50 alleen geldt voor de uitgetrokken georganiseerden en dat de nog-nieters en de niet-georganiseerden daar slechts 12.krijgen en ƒ1.35 voor elk kind. In aanmerking nemende het verschil in levensstandaard tusschen Amsterdam en Leiden, verdient het de aandacht, dat te Amsterdam aan enkele groepen van menschen, die toch ook moeten wonen en leven, bedragen van ƒ12.en ƒ1.35 worden uitgekeerd, terwijl te Leiden bedragen van 13.en ƒ1.50 worden gegeven. Komt men hier ter stede op de tweede norm, dan daalt die 13.tot 12. en de kindertoeslag tot ƒ1.35. In dit opzicht staat Leiden gelijk met Amsterdam, Rotterdam, den Haag en Utrecht Spreker meent te hebben aangetoond, dat de verlaging van ƒ13.50 op ƒ13.zij moge voor de menschen onaan genaam zijn wel te verdedigen valt. Spreker komt nu op den kindertoeslag. De kindertoeslag, dien de heer van Stralen voorstelt tot ƒ1.50 te verhoogen, komt door aanvaarding van de Rijks regeling op dat bedrag. Men motiveert de buiten werkingstelling van de z.g. tweede norm, d.w.z. een lagere uitkeering na zekeren tijd, met een beroep op de groote plaatsen. In Amsterdam geldt ten aanzien van de nog niet rechthebbenden en de niet georga niseerden ook de regeling van de 12.hetgeen dus gelijk staat met de norm hierverder is in A msterdam de tweede norm echter vervallen, maar zij geldt wel in Dordrecht, Schiedam, Gouda, Delft, alle gemeenten, die ongeveer gelijk staan met Leiden, en ook in Haarlem; alleen voor Rotter dam, Amsterdam, den Haag en Utrecht vond de Regeering goed, dat de tweede norm niet werd toegepast, maar voor alle andere plaatsen eischte de Regeering toepassing ervan. Men zal dus argumenten moeten aanvoeren, dat voor Leiden een uitzonderingspositie verantwoord en geoor loofd is. Ten aanzien van het gezinsinkomen geldt hetzelfde. Men wil, dat hier ƒ5.vrij zullen blijven, maar in alle plaatsen, behalve de groote gemeenten, is dat op ƒ4.gebracht; zooals uit de correspondentie blijkt, heeft het College meer malen, doch zonder succes, aangedrongen op behoud van het bedrag van 5.Het is mogelijk daarop nogmaals aan te dringen, maar men moet dan komen met nieuwe argu menten en die miste spreker helaas in de betoogen van hen, die dat verdedigden. Spreker erkent, dat het onbillijk is, de leeftijdsgrens terug te brengen van 65 op 60 jaar, waartegen vooral mevrouw Braggaar zich verzette. Het College heeft getracht, van de Regeering gedaan te krijgen, dat deze voor Leiden den 65-jarigen leeftijd aanvaardde en het heeft de toezegging gehad dat, terwijl het voordien noodzakelijk was om over te leggen een verklaring van den betrokken werkgever, dat de man na de crisis weer zou worden aangesteld, nu ge noegen zal worden genomen met een verklaring van den Dienst voor Sociale Zaken de werkgever wordt er dus buiten gelaten dat naar het oordeel van dien Dienst die persoon voor herplaatsing in aanmerking komt en ge schikt is; het Departement aanvaardt dat dan, zoodat de man door den dienst voor sociale zaken geholpen kan worden. Het College heeft het mogelijke gedaan en een regeling verkregen, die billijk is te achten waardoor onbillijk heden uit dien hoofde vermeden kunnen worden. Verschillende leden eischen, dat de bepaling, dat een maand per jaar moet worden gewerkt, zal vervallen; ook het voorstel der rechterzijde houdt dat in. Men kan dat echter pas beoordeelen aan het einde van een éénjarige periodemen zit sinds begin September in de ernstige crisis begin September is het pas heel ernstig geworden. Daarvoor was het een beetje latent, zonder dat er een crisis was. De laatste twee maanden is een enorme stijging van de werkloosheid waar te nemen en men weet niet hoe lang die toestand zal duren. Als men nu meent, dat men niet meer te goeder trouw den eisch kan stellen, dat iemand een maand moet hebben gewerkt, wil hij niet van de steun regeling worden uitgesloten, dan moet zulks pas worden uitgemaakt na afloop van een periode van een jaar, omdat men eerst dan kan beoordeelen of iemand voldoende acti viteit aan den dag heeft gelegd bij het zoeken naar een betrekking, en dan kan men het niet tevoren in het reglement zetten. Maar bovendien is de bepaling, dat men een maand moet hebben gewerkt, voor Leiden beter te verdedigen, dan voor een massa andere plaatsen, omdat men hier tal van seizoen-bedrijven heeft, zooals Tieleman en Dros, Nieuwen- huizen, Schoondergang en vele anderen, waarin de seizoen- drukte het mogelijk maakt, dat arbeiders tijdelijk tewerk worden gesteld. Bovendien wijst spreker er op, dat die eisch van een maand te hebben gewerkt door de Regeering ook voor de groote steden is gehandhaafd: voor Utrecht is het een maand in een jaar, voor Amsterdam twee maanden in twee jaar en voor Rotterdam een maand in een jaar. Men begrijpt dus, dat de Regeering niet zal goedvinden, dat die eisch voor Leiden niet behoeft te gelden. Is men een jaar verder en is de crisis in hevigheid toegenomen of even hevig blijven woeden, dan zal er ongetwijfeld ook wel vanuit andere ge meenten de aandacht op worden gevestigd, dat die eisch van een maand te hebben gewerkt niet meer te goeder trouw kan worden gesteld, en dan zal naar sprekers overtuiging de Regeering de billijkheid erkennen, dat van het stellen van dien eisch wordt afgezien. Tenslotte komt spreker tot de kwestie van den toeslag op de kasuitkeering, waaromtrent de heer van Stralen een voorstel heeft gedaan en de rechterzijde een verklaring heeft afgelegd. Het College verklaart zich bereid deze zaak nog eens onder het oog te zien en te trachten er een oplossing voor te vinden; het kan geen inwilliging van de verlangens op dit punt toezeggen, omdat het nog niet in de gelegenheid is geweest na te gaan welke de geldelijke gevolgen daarvan zouden zijn. Er kan thans nog geen beslissing over worden genomen, omdat Burgemeester en Wethouders de regeling, zooals zij die in overeenstemming met de wenschen van de Regeering zullen hebben toe te passen, geheel klaar gemaakt aan het Ministerie hebben gezonden en het niet aangaat kort te voren er een fundamenteele verandering in aan te brengen, welke van dien aard kan zijn, dat door het Minis terie aan het College kwade trouw zou kunnen worden verweten. Er komt bij, dat het Ministerie van Arbeid, dat belast is met de regeling van de werkloosheidsverzekering, zal hebben te beslissen of een gemeente al dan niet een toeslag op de kasuitkeering mag geven. De regel is wel, dat de gemeenten vrijheid krijgen daartoe over te gaan. Spreker heeft alle hoop, dat de medewerking van beide Departementen zal worden verkregen, maar er kunnen pas stappen worden gedaan, wanneer de zaak in het College zal zijn bekeken in verband met de financieele gevolgen en met de uitvoering. Ten aanzien van den toeslag op de kasuitkeering kan men een verschillend standpunt innemen. Men kan een toeslag geven op de kasuitkeering, die men krijgt wanneer men na een periode van werken werkloos is geworden; voor zulke personen acht spreker een toeslag op de kasuitkeering niet noodig, omdat zij in de periode van werken meer weerstand hebben gekregen en daardoor de periode van kasuitkeering kunnen doorkomen. Wanneer echter iemand met de tweede norm, dus dubbel uitgetrokken, met 12.steun en 1.35 kindertoeslag, een lagere kasuitkeering zou ontvangen, dan is er inderdaad reden om daarop een toeslag te geven, waar de gemeente 12.steun en 1.35 kindertoeslag beschouwt als het bedrag, waarvan men eenigszins kan rondkomen, waaronder men echter niet kan gaan, zonder het bestaans minimum aan te tasten. Echter handelt men daardoor geheel in strijd met het systeem en het idee der werkloosheids- kassen, die een werkloosheidsverzekering zijn; wanneer men die slechte risico's aldus op de schouders der gemeente legt, dan moet men consequent zijn en ook de voordeelige risico's aan de gemeenten ten goede doen komen. Dit is echtereen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 16