580 MAANDAG 21 DECEMBER 1931. regeling! Maar toen die persoon hoorde, dat de norm zou teruggaan van ƒ13.50 op 13.maakte hij de opmerking: dan is het te verklaren, dat men alsnog tracht die 50 cent te bemachtigen. Er zijn dus buiten de vier groote gemeenten ook andere plaatsen, waar een norm van ƒ13.50 geldt. Hadden de voor zitters van de rechtsche fracties dat geweten, dan zouden zij in hun voorstel ook de handhaving van de norm van ƒ13.50 hebben opgenomen. Het eerste schrijven, dat van Burgemeester en Wethouders is uitgegaan, was gedateerd 24 Juli en daarop is reeds den 15den Augustus een antwoord ingekomen. Nu geeft spreker toe, dat het toen vacantie was en dat men daarna de wisseling in den wethouderszetel heeft gekregen, maar z. i. had het College niet tot 30 September behoeven te wachten met het zenden van een schrijven aan de sub-commissie voor de steunverleening. Dien tijd acht spreker veel te lang. In het geheel genomen vond spreker den tijd echter veel te langin vele opzichten is het waar, dat de gemeenten, die het eerst bij den Minister kwamen, wellicht meer succes hebben gehad dan zij, die later kwamen; vele varkens maken de spoeling dun. Haarlemen Dordrecht konden, omdat zij onder de eersten waren, mis schien nog iets meer bereiken dan Leiden, waar deze zaak pas op 15 December aan den Raad is voorgelegd, terwijl de circulaire van Januari dateert. Dat de Raad dit zoo laat weet is nog tot daaraan toe, maar ten aanzien van de subcommissie en de commissie voor sociale zaken had die zaak toch eenigermate bespoedigd kunnen wordendaarmede had men overleg kunnen plegen en de zaak behandelen, maar niet zooals gebeurd is, dat alles hals over kop moest geschieden: er kon geen dag uitstel gegeven worden. De commissie, die deze zaak te beoordeelen had, zegt in haar rapport, dat de verschillen niet zoo groot zijn; men heeft dat wel wat eenzijdig bekeken: dat is gezegd door hen, die het minst daarover kunnen oordeelen; wanneer die uit drukking was gebezigd door hen, die niet ter vergadering- aanwezig waren, dan was dit voor spreker van veel grooter belang geweest, omdat zij, die wel aanwezig waren, uiteraard den toestand zoo niet kunnen gevoelen. Den laatsten tijd is er voortdurende groote werkloosheid in verschillende bedrijven; menschen die vToeger/30.of 32.verdienden, loopen nu geheel of gedeeltelijk werkloos rond en worden maar met 13.50 naar huis gezonden; het is begrijpelijk, dat een vermindering met 0.50 voor hen van beteekenis is. Voelt men niet, dat een vermindering van ƒ0.50 op een bedrag van 13.50, waarvan 3.50 aan huur afgaat, niet mogelijk is Zeker, een deel, doch dan ook de minderheid, heeft dit gevoeld. Op 10 October j.l. is door een zestal personen, onder wie de heeren Sasburg, van Stralen en van Cittert, de minderheid in de Commissie voor Sociale Zaken, een schrijven tot het College gericht, waarin er met nadruk op wordt gewezen, dat zij volkomen onderschrijven, dat het in het algemeen van groot belang is, dat de uitgaven voor werkloozenzorg door een Rijksbijdrage worden verlicht, maar dat bij de overweging, of dat belang meebrengt aanvaarding van de Rijksvoorwaarden, moet nagegaan worden, of de bestaande steunregeling nog wel verslechtering kan verdragen; zij wijzen het- College erop, dat in plaats daarvan de steunregeling integendeel verbetering behoeft, waartoe reeds herhaaldelijk met aandrang is verzocht en zij meenen, dat bij aanvaarding van het Rijkssubsidie ruimte moet worden gevonden voor de hoog noodige verbeteringen. Waar nu 10 October een zoodanig schrijven van de minderheid van de Commissie voor Sociale Zaken is inge komen, was er dan voor het College alsnog geen aanleiding geweest om, waar het toch zoo'n belangrijke zaak geldt, met die menschen nader in contact te treden? Spreker herhaalt zijn vraag of er, nadat die stukken bij de commissie waren ingekomen, door of namens het College wel voldoende aandrang is uitgeoefend om de thans geldende regeling intact te doen blijven. Spreker wil daaraan niet twijfelen. Hij neemt aan, dat de heeren naar hun meening hun best hebben gedaan, maar hij wijst er op, dat men aan het Departement op zijn achterste beenen moet gaan staan, wil men zijn zin doorgevoerd krijgen, en dat er door te blijven aandringen wel iets te bereiken is. De kwestie, waarom het voor spreker draait, is, dat men op dit oogenblik nog niet weet of de door den Minister voorgestelde regeling in de naaste toekomst zoo zal blijven. Er staat in het Ingekomen Stuk: „Ten eerste moeten de bepalingen omtrent werkloozensteun der gemeente, inclusief de werkverschaffing, de ministerieele goedkeuring verwerven. M. a. w. de bepalingen van de ge meentelijke steunregeling moeten in overeenstemming worden gebracht met die, welke de Minister in zijne regeling, gevoegd bij vorenbedoelde circulaire, heeft gesteld en voorts eventueel gewijzigd, zooals de Minister dit bepaalt." Spreker gelooft niet, dat in den loop van het volgend jaar veranderingen in de regeling zullen worden aangebracht, maar de mogelijkheid is niet uitgesloten en daarom dient men tevoren te doen uitkomen, dat het niet wel mogelijk is in dien geest zijn sanctie er aan te geven. In Amsterdam heeft men gepoogd de steunuitkeeringen verhoogd te krijgen. De Raad heeft een motie aangenomen, waarin de wenschelijkheid van de volgende wijzigingen werd uitgesproken 1°. den grondslag der uitkeeringen voor crisisgesteunden te brengen van ƒ13.50 op ƒ15. 2°. voor alleenstaande personen het steunbedrag te ver- hoogen van ƒ10.op ƒ11.50; 3°. aan ongehuwde werkloozen, die inwonen bij liun ouders, gedurende de werkloosheid van het gezinshoofd, een nader te bepalen bedrag aan ondersteuning toe te staan; 4°. aan de bestaande steunregeling zoodanige bepalingen toe te voegen, dat ook gedeeltelijk werkloozen naar een bepaalden maatstaf ondersteund worden; 5°. gelijksoortige verbeteringen aan te brengen voor hen, die door de Instelling van Maatschappelijken steun worden geholpen. Naar aanleiding van de aanneming van deze motie door den Raad hebben Burgemeester en Wethouders toegezegd met de gemeentebesturen van Rotterdam, den Haag en Utrecht die wijzigingen te zullen overwegen. De gezamenlijke vakcentrales te Amsterdam hebben aan hun landelijke Cen trales gevraagd medewerking te verleenen ten einde die verbeteringen in Rotterdam, den Haag en Utrecht zooveel mogelijk doorgevoerd te krijgen en er de goedkeuring van de Regeering op te erlangen. Natuurlijk hangt het van den Minister af, of hij hierop ingaat of niet, maar als men het niet probeert, komt er natuurlijk niets van terecht. Voor spreker is een zeergroot bezwaar, dat de norm van ƒ13.50 op ƒ13.gebracht wordt. Hoewel spreker dankbaar is, dat de voorzitters der recht sche fracties hun voorstel gedaan hebben, moet men toch trachten ook dit doorgevoerd te krijgenspreker hoopt van harte, dat het een of het ander gelukken mag. Volgens den heer Knuttel zal er wel heel weinig terecht komen van de voorstellen der sociaal-democraten, want het zou wel precies gaan als met de andere voorstellen en dan is de vraag, of de Regeering het toestaat. Het zal er toch aan liggen, of meer aandrang uitgeoefend zal worden en spreker hoopt, dat die aandrang zoodanig uitgeoefend zal worden als noodig zal zijn. Spreker zou gaarne willen, dat deze zaak vandaag alsnog niet tot een beslissing kwam; het zou misschien goed zijn, te hooren, hoever de Raad wil gaan en dan den Minister te vragen, of een zoodanige regeling toegestaan zou worden, waartoe het College dan alles in het werk moet stellen; later kan dan het antwoord hier behandeld worden. Komt men dan voor een voldongen feit te staan, dan blijft er niets anders over dan zich daarbij neer te leggen. Wat dacht de heer Knuttel dan anders? Het zou de grootste dwaasheid zijn, het dan niet te doen, want als zelfs de heeren Knuttel en van Eek zeggen, dat de omstandig heden aanleiding kunnen geven, dat men wel degelijk met het subsidie genoegen zal moeten nemen De heer Knuttel heeft daar niets van gezegd. De heer Elkerbout: en als in de stukken gezegd wordt, dat het voor de gemeente van groot belang is, een Rijks bijdrage in de uitgaven voor de werkloozen te ontvangen, dan is dat van groote beteekenis, ook met die voorwaarden, want men komt voor zaken, die men toch ook moet uitvoeren en als men dan niet over de noodige middelen beschikt, zal ook het College het noodige niet kunnen doen, tenzij men andere maatregelen treft. In die richting ligt de beste op lossing; men moet alsnog trachten de gedachten van den Raad hierover te leeren kennen en daarna, of in een volgende vergadering, beslissen over aanvaarding der Rijksregeling. De heer Yerweij zegt, dat Burgemeester en Wethouders aan den Raad vragen hen te machtigen: „aan den Minister van Binnenlandsche Zaken en Land bouw te berichten, dat Uwe Vergadering accoord gaat met de verklaring van ons College, dat het zich verbindt, dat noch Burgemeester en Wethouders, noch aan de gemeente rekenpliehtige corporaties, eenigen maatregel ten aanzien van de werkloozenzorg, in den ruimsten zin van het woord, zullen invoeren of laten invoeren, alvorens Burgemeester en Wethouders zich er van overtuigd hebben, hoe de Regeering tegenover de te nemen voorziening staat en niet tot invoering van het voorgestelde plan zullen overgaan, ook niet door corporaties, als voren bedoeld, indien daar tegen bij de Regeering bedenkingen bestaan." Spreker meent, dat men in Nederland met de ontwikkeling van het gemeenterecht den zeer bedenkelijken kant opgaat.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 12