9.- 9.- 194 Wij hebben ons afgevraagd, of de Rijkssubsidie van 50 in de kosten van steun verleening, werkverschaffing enz., welke subsidie de Minister voor deze gemeente voor de werk- loozen in die bedrijven, welke hij als crisisbedrijven beschouwt, in uitzicht stelt, en gelet op het werkloozencijter in die be drijven, wel opweegt tegen het min of meer prijsgeven van de gemeentelijke zelfstandigheid inzake de werkloozenzorg. En tevens hebben wij daarbij onder de oogen gezien of de regeling, zooals de Minister die wenscht, voor de betrokken werkloozen eene zoodanige verslechtering zon kunnen beteekenen, dat reeds uit dezen hoofde de Rijkssubsidie zou behooren te worden afgewezen. Wij zijn echter overtuigd, dat de wijzigingen, welke in de steunregeling door eventueele aanvaarding van de Rijks subsidie moeten worden gebracht, niet van zulk een ingrijpen den aard zijn, dat ons College Uwe Vergadering zou moeten voorstellen, de Rijksregeling niet te aanvaarden. De belangrijkste reden, om de Rijksregeling te aanvaarden, bestaat o. i. niet uitsluitend in de onmiddellijke financieele tegemoetkoming door het Rijk in de steunverleening, doch ook en vooral in de nog door het Rijk te verleenen geldelijke tegemoetkomingen bij uitvoering van plannen inzake werk verschaffing, vakopleiding, ontwikkeling van werkloozen enz. en niet in het minst in het beschikbaar stellen van gelden ten behoeve van hen, die door de crisis zoo getroffen zijn, dat hun het hoogst noodzakelijke, als kleeding, schoeisel, beddegoed, e. d. ontbreekt. Immers de steeds voortschrijdende crisis met als gevolg daarvan de nog steeds toenemende werkloosheid zal in de naaste toekomst op het gebied van de werkloozenzorg nog zulke groote financieele offers van de gemeente vergen, dat het onverantwoord zou zijn, om een belangrijk deel van de hiervoren genoemde kosten prijs te geven door de Rijks steunregeling niet te aanvaarden. Een becijfering gelieve U hierachter aan te treffen. Wij meenen na deze inleiding U thans een vergelijkend over zicht van de belangrijkste verschilpunten tusschen de Rijks regeling en de gemeentelijke steunregeling te moeten geven, waaruit U moge blijken, dat op sommige punten de Rijks regeling, op andere punten de gemeentelijke regeling voor de betrokkenen gunstiger is. I. Tarief van steunverleening. Voor uitgetrokkenen. Gemeenteregeling 1) Zonder kinderen 13.50 1 kind14.75 2 kinderen 16. 3 17.25 1 18-50 5 19.75 6 21.— 7 22.25 Rijksregeling 2) 13.— 14.50 16.— 17.50 19.— 20.50 22.— 23.50 enz. Voor dubbel uitgetrolclcenen. na 20 weken zonder kinderen12.50 1 kind13.75 2 kinderen 15. 3 16.25 4 17-50 5 18.75 6 20.— 7 21.25 na 24 weken 12.— 13.35 14.70 16.05 17.40 18.75 20.10 21.45 enz. Uit dit overzicht blijkt dus, dat voor uitgetrokkenen na het tweede kind bij de Rijksregeling een verbetering intreedt, terwijl uitgetrokkenen bovendien volgens de Rijksregeling vier weken langer naar de eerste norm worden gesteund. Voor de dubbel uitgetrokkenen treedt na het vijfde kind bij de Rijksregeling een verbetering in. Voor uitgetrokken kostgangers. Gemeenteregeling Rijksregeling. Voor dubbel uitgetrokken kostgangers. na 15 weken 8.- na 18 weken. 8.- Wij merken hierbij op, dat in de norm 13.geen wijziging kan worden gebracht, aangezien de Minister heeft bepaald, dat uitsluitend voor de 4 grootste gemeenten t.w. Amster dam, Rotterdam, Utrecht en den Haag de norm 13.50 geldt. Leiden behoort tot de volgende (eerste) klasse, voor welke klasse de norm is vastgesteld op 13. II. Aftrek gezinsinkomsten. De berekening van den aftrek van gezinsinkomsten is in de Rijksregeling minder gunstig, dan in de gemeenteregeling. In de gemeenteregeling worden bij de berekening van den steun de eerste 5.van de inkomsten van vrouw en/of kinderen buiten beschouwing gelaten. Bij de Rijksregeling- worden bij de berekening van den steun de eerste 4.van de inkomsten van de vrouw van een gesteunde met kinderen buiten beschouwing gelaten. Dit verschil laat zich door eenige voorbeelden het duidelijkst illustreeren. 1. Gezin: man en vrouw zonder kinderen. De vrouw verdient per week 7. a. Gemeenteregeling Steun man en vrouw: ƒ13.50. Van de verdiensten der vrouw is ƒ5.vrij, van het over blijvende wordt 2/3 in mindering gebracht op den steun, dus 2/3 X ƒ2.ƒ1.35. Inkomsten zijn derhalve 13.50 1.35 12.15+ 7. ƒ19.15. b. Rijksregeling Steun man en vrouw: ƒ13. Omdat het gezin zonder kinderen is wordt 2/3 van 7. 4.65 in mindering gebracht op den steun van 13. Inkomsten zijn derhalve 13.4.65 7.15.35. 2. Gezin: man, vrouw en 2 niet verdienende kinderen. De vrouw verdient per week 7. a. Gemeenteregeling Steun man, vrouw en 2 kinderen: ƒ16. Yan de verdiensten der vrouw is 5.vrij, van het over blijvende wordt 2/3 in mindering gebracht op den steun, dus 2/3 x ƒ2.ƒ1.35. Inkomsten zijn derhalve 16.1.35 7.21.65. b. Rijksregeling: Steun man, vrouw en 2 kinderen: ƒ16. Van de verdiensten der vrouw is 4.vrij, van het over blijvende wordt 2/3 in mindering gebracht op den steun, dus 2/3 X ƒ3.- ƒ2.—. Inkomsten zijn derhalve 16.2.1- 7.21. 3. Gezin: man, vrouw, 3 kinderen waarvan 1 kind ƒ8. verdient. a. Gemeenteregeling: Steun man, vrouw en 2 niet werkende kinderen 16. Yan de verdiensten van het werkende kind is 5.vrij, van het overblijvende wordt 2/3 in mindering gebracht op den steun of 2/3 van 3.2. Inkomsten zijn derhalve 16. b. Rijksregeling Steun man, vrouw en 3 kinderen ƒ17.50. Van de verdiensten van het werkende kind ƒ2.— ƒ8.— ƒ22.— mindering gebracht op den steun of 2/3 van 8 wordt 2/3 m ƒ5.35. Inkomsten zijn derhalve 17.50 5.35 8.20.15. 4. Gezin: man, vrouw en 3 kinderen. De vrouw verdient per week 5.en 1 kind 6. a. Gemeenteregeling Steun man, vrouw en 2 niet werkende kinderen 16. Yan de verdiensten van vrouw en werkend kind is 5. vrij, van het overblijvende wordt 2/3 in mindering gebracht 1L- op den steun of 2/3 X 6.— 4. Inkomsten zijn derhalve 16.4. 23.—. b. Rijksregeling Steun man, vrouw en 3 kinderen 17.50. Van de verdiensten der vrouw is 4.vrij, van het over blijvende wordt 2/3 in mindering gebracht op den steun of 2/3 van 7.4.65. Inkomsten zijn dus ƒ17.50 ƒ4.65 ƒ11.23.85. 5. Gezin: man, vrouw en 5 kinderen. De vrouw verdient 4.2 kinderen verdienen te zamen 12.-. a. Gemeenteregeling Steun man, vrouw en 3 niet werkende kinderen 17.25. Van de verdiensten van vrouw en werkende kinderen is 5.vrij, van het overblijvende wordt 2/3 in mindering ge bracht op den steun of 2/3 X 11.7.35. Inkomsten zijn derhalve 17.25 7.3516.25.90. b. Rijksregeling: Steun man, vrouw en 5 kinderen 20.50. De verdiensten der vrouw (ƒ4.blijft buiten beschouwing. Bij de gemeentelijke regeling is het aantal kinderen beperkt tot 7. a) Bij de Rijksregeling is het aantal kinderen onbeperkt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 2