538 VRIJDAG 11 DECEMBER 1931. kracht kunnen hebben. Waar deze zin is vervallen, kan spreker er zich wel mee vereenigen en spreker hoopt dus, dat dit voorstel van het College door den Raad zal worden aange nomen. De heer van Stralen weet even goed als spreker dat de quaestie van een verhoogde uitkeering van 50 door de orga nisaties niet aan de orde is gesteld en dat dit speciaal een punt van hem zelf is. Hoewel spreker gaarne rekening zou houden met de algemeene gedachte, hier uitgesproken door den heer van Stralen, kan hij het verschil van nu en verleden jaar niet inzien, daar men toen ook 3 Zondagen achter elkaar had, al was er toen nog een Zaterdag tusschen. De heer van Stra len zegt, dat hij dit toen ook heeft voorgesteld, maar toen is dat toch ook verworpen. Hoe gaarne spreker ook hieraan zou tegemoetkomen, hij meent dat dit uitgesloten is en dat men rekening moet houden met het economisch mogelijke; daarom zal hij zijn stem aan dit voorstel van den heer van Stralen niet geven. De Voorzitter deelt mede, dat de heer van Stralen zijn voorstel in zake niet-afvoering van de steunverleening van die uitgetrokken werkloozen, die buiten hun schuld in een jaar minder dan 2 maanden hebben gewerkt, in dien zin heeft gewijzigd, dat tusschen de woorden «uitgetrokken" en «werkloozen" de woorden «bona fide" zijn ingevoegd, en dat nog is ingekomen een motie van den heer van Stralen, luidende: «De Raad spreekt uit, dat demping van het Levendaal zoowel uit verkeersoogpunt als ter bevordering der werk gelegenheid niet mag worden uitgesteld." Deze motie wordt voldoende ondersteund en kan derhalve een onderwerp van beraadslaging uitmaken. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming op voorstel van den Voorzitter, besloten deze motie te behandelen bij deze algemeene beschouwingen. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een motie van den heer Schüller, luidende: »De Raad spreekt de wenschelijkheid uit, dat Burgemeester en Wethouders een nader onderzoek instellen naar de moge lijkheid van de vorming van een voorzieningsfonds voor het losse personeel." Deze motie wordt voldoende ondersteund en kan derhalve een onderwerp van beraadslaging uitmaken. De Voorzitter zegt, dat het College zich met deze motie kan vereenigen en haar aanbeveelt aan den Raad. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt deze motie van den heer Schüller aangenomen. De Voorzitter neemt aan, dat de heer Schüller dus heeft ingetrokken zijn voorstel, ingediend op 15 Januari 1931, luidende: «Ondergeteekende noodigt Burgemeester en Wethouders uit advies in te winnen van de Commissie van overleg omtrent het treffen van maatregelen waardoor aan werksters en school- schoonmaakters in dienst der Gemeente of van bedrijf- en diensthoofden, schoolhoofden, concierge enz., dezelfde rechten worden verleend waarop zij ook aanspraak zouden hebben gemaakt zoo zij onder de bepaling der Pensioenwet 1922 vielen." De heer Schüller antwoord bevestigend. De heer Wilbrink heeft tot zijn spijt geen antwoord ver nomen op de vraag, waarom Burgemeester en Wethouders tot een andere toepassing van de Zondagswet zijn overgegaan. Spreker had gedacht, dat indien men zoo bescheiden was om geen voorstellen in te dienen, men wel eeri antwoord op zijn vragen zou krijgen. Bij de behandeling van de begrooting voor het loopende dienstjaar heeft spreker gezegd, dat men, indien de werk loosheid zou voortduren, de vraag onder de oogen zou moeten zien, of de bepaling, dat de ondersteuning van de werkloozen na 20 weken voor gehuwden en kostwinners en 15 weken voor kostgangers met ƒ1.per week wordt verminderd, niet dient te vervallen. Nu de toestand ernstiger is geworden, acht spreker het gewenscht, dat het voorstel dienaangaande van den heer van Stralen wordt aanvaard. Spreker kan zich vereenigen met het gewijzigde voorstel van den heer van Stralen omtrent de steunverleening aan de uitgetrokken werkloozen. Spreker acht het gewenscht, dat het voorstel van den heer van Stralen met betrekking tot de losse transportarbeiders in handen van Burgemeester en Wethouders om prae-advies wordt gesteld. Een beperking van den uitkeeringsduur zal voor deze transportarbeiders altijd moeten bestaan. In de tegenwoordige omstandigheden is het echter wel gewenscht het aantal dagen te vergrooten. Spreker steunt deze voorstellen op grond van de volgende overwegingen. Straks komt het reglement op de Rijksregeling aan de orde. Het is spreker bekend, dat ook in de groote steden van een tweede norm geen sprake is. Het staat voor spreker niet vast, dat men daar ook twee maanden gewerkt moet hebben om steuntrekker te blijven. Spreker is vóór aanvaarding van de Rijksregeling en kan er zich bij neerleggen, dat de algemeene norm in Leiden ƒ0.50 lager is dan in de vier groote steden, waar de levens standaard hooger is. Men moet echter bij de centrale Regeering de belangen dezer sociaal minder goed gesitueerde mede burgers met alle kracht bepleiten en er voor opkomen, dat de bijkomstige regelingen voor de werkloozen hier niet minder zullen zijn dan in de groote plaatsen. Het gemeentebestuur van Leiden is, wat betreft argumen ten, invloed en kracht achtergebleven bij het bepleiten van zijn belangen, bij de vier groote gemeenten, die gezamenlijk en meer direct bij den Minister hun belangen bepleit hebben. Het College heeft hier den ruggesteun van den Raad wel noodig, dat het beslist overtuigd is, dat aldus moet worden gehandeld. De heer Bosman is het niet met den heer van Eek eens, dat de Leidsche Hout onder gemeentelijk beheer moet komen, omdat, zooals hij zegt, de gemeente daaraan belangrijke bedragen heeft geschonken en nog jaarlijks bijpast. De ge meente heeft indertijd de terreinen wel gegeven, maar de heer van Eek vergeet daarbij, dat het Bestuur van den Leidschen Hout de gemeente in staat heeft gesteld, stukken van het gegeven teirein te verkoopen, die door de werk zaamheden van den Leidschen Hout tot bouwrijp villaterrein zijn gemaakt, en die tezamen een waarde vertegenwoordigen, zoo groot, dat de prijs dien de gemeente indertijd voor het terrein heeft betaald, ruimschoots aan de gemeente terug gegeven wordt; daarvoor behoefde de gemeente slechts te verkoopen voor ƒ8.per M2., terwijl de tot nu toe ver kochte stukken 15.per M2. hebben opgebracht. De Leidsche Hout heeft dus niets aan de gemeente gekost, integendeel, en ook de aanleg niet. Dat de gemeente een kleine bijdrage geeft in de onderhoudskosten, vindt spreker toch niet zoo heel erg, gezien het groote algemeene belang, daaraan verbonden voor de gemeente. De heer van Eek heeft spreker inzake zijn bestrijding van de economische principes der S.D.A.P. niet veel geantwoord, maar spreker kan, wat hij geantwoord heeft toch niet onweer sproken laten passeeren. De heer van Eek zei n.l. aan het adres van spreker, dat door loonsverlaging de werkloosheid niet noemenswaardig te verhelpen is, maar spreker heelt dat ook heelemaal niet beweerdhij is uitgegaan van hetgeen de heer van Eek in eerste instantie heelt gezegd n.l. dat de werkloosheid zou verminderen, zoodra men er in slaagde, het welstandspeil van de arbeidende klasse, vooral van het minst bedeelde deel daarvan, op te heffen en naar aanleiding daarvan heeft spreker gezegd, dat men daarin niet zou slagen door loonsverhooging. Spreker heeft dus niet gezegd, dat loonsver laging het middel zou zijn om de werkloosheid op te heffen, maar alleen, dat het welstandspeil van den werkman niet verhoogd kon worden door loonsverhooging, omdat het index cijfer altijd mee in de hoogte gaat. Dat is geheel iets anders. Spreker heeft gezegd: in loonopdrijving ligt het gevaar om werkloosheid te veroorzaken, doordat het den exportbedrijven moeilijk maakt om met het buitenland te concurreeren. Aan de ondernemerswinst heeft spreker wel gedacht, maar die zal toch ook stijgen met het loon, zij het misschien niet in dezelfde mate. Ook de kosten van de overheidsbemoeiingen zullen met de loonen op en neer gaan. Het spijt spreker, dat de heer van Eek niet heeft gesproken over het punt, dat spreker breedvoerig heeft behandeld, n.l. hoezeer de verkorting van den arbeidstijd het welvaartspeil van de arbeiders heeft aangetast. Spreker heeft gewezen op het systeem van arbeiden in Rusland, dat lijnrecht staat tegenover het systeem, dat hier door de S D.A.P. in eere gehouden wordt. Voor zoover men kan nagaan, krijgt men wel den indruk, dat in Rusland het intellect de leiding heeft en precies uitgebalanceerd heeft, hoe de productie het best en het meest economisch kan ge schieden. Men laat ei' de machines dag en nacht doordraaien om de productie zoo goedkoop mogelijk te doen zijn en op die manier het welvaartspeil der bevolking te verhoogen door alles voor lagen prijs onder haar bereik te brengen. Men staat dan ook versteld, wanneer men ziet wat Rusland op de buitenlandsche markten aanvoert en tegen welke prijzen het dit doet. Geen enkel land kan daartegen concurreeren. Spreker weet wel, dat er op afgegeven wordt en dat men

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 8