VRIJDAG 11 DECEMBER 1931. 533 commissie ad hoc; m. a. w., beide functies van spreker waren hier verward; als voorzitter van het georganiseerd overleg kon hij geen vergadering van de commissie ad hoe beleggen; dat moet hij doen als voorzitter van laatstgenoemde commissie. De heer Schüller zegt,dat dat schrijven niets anders behelsde dan het verzoek om een vergadering van het georganiseerd overleg uit te schrijven; dat luidde als volgt: »De Algemeene Ambtenaren-Werklieden commissiën treden in overleg met de Raads-Commissie ad hoe, welke is in gesteld om na te gaan, of de salarissen en loonen van het personeel, in dienst der gemeente, herziening behoeven." Dus dat voorstel was aan de orde. Ot men in overleg zou treden, zou pas beslist worden in die vergadering. De heer Tepe zegt, ter voorkoming van een tweede mis verstand, dat hij daarnet doelde op dien anderen brief, niet op dezen, die betrekking had op een gecombineerde ver gadering. De heer Schüller laat den door den heer Tepe bedoelden brief even rusten, omdat de brief, dien spreker voorlas, van vroeger datum is. Volgens art. 7 van het reglement van het georganiseerd overleg moet de voorzitter, op een schriftelijk met redenen omkleed verzoek van 4 leden, binnen 14 dagen, nadat dat verzoek hem heeft bereikt, een vergadering uit schrijven; hier staat niet, dat de voorzitter van het geor ganiseerd overleg verplicht is die vergadering te beleggen, indien naar zijn oordeel het onderwerp geschikt is. Hier staat uitdrukkelijk, dat de voorzitter, of' de agenda hem wel gevallig is of niet, verplicht is een vergadering uit te schrijven. De heer Tepe zegt, dat het door den heer Schüller zoo juist geciteerde schrijven een verzoek behelst om de commissie ad hoc in overleg te doen treden met het georganiseerd overleg; dat is een geheel andere zaak dan het beleggen van een vergadering. Als men bij spreker als voorzitter van het georganiseerd overleg een vergadering aanvraagt, over welk onderwerp ook, dan wordt die uitgeschreven. De heer Schüller zal dan even de aanvrage van de ver gadering voorlezen; wat spreker voorlas was het agendapunt; hier is niets anders gevraagd dan dit: »Ondergeteekenden, leden van genoemde Commissiën, ver zoeken U, zoo spoedig mogelijk eeri gecombineerde vergadering te willen doen uitschrijven, en op de agenda dezer vergadering bijgaand voorstel te willen doen plaatsen." De heer Tepe: Een gecombineerde vergadering! De heer Schüller zegt, dat bedoeld is een gecombineerde vergadering van de ambtenaren- en werkliedenorganisaties en niet een gecombineerde vergadering van de commissie voor georganiseerd overleg en de commissie ad hoe. De heer Tepe merkt op, dat hij het wel zoo heeft begrepen, hetgeen zeer verklaarbaar is, gezien het verzoek zelf. De heer Schüller zegt, dat het verzoek is onderteekend door de vertegenwoordigers van vier organisaties van ver schillende richtingen. Men heeft niets anders gevraagd dan het beleggen van een gecombineerde vergadering van de ambtenaren- en wetkliedenorganisaties, maar niet een verga dering van ambtenaren, werklieden en de commissie ad hoe. Het laatste staat er niet en kan men uit het verzoek ook niet lezen. De heer Tepe merkt op, dat men er dit zeer gemakkelijk uit kan lezen, zooals spreker dan ook gedaan heeft. De heer Schüller stelt vast, dat de voorzitter van de commissie voor georganiseerd overleg niet voldaan heeft aan de bepaling van art. 7 van het reglement, dat hem verplicht een vergadering uit te schrijven, indien vier leden daartoe schriftelijk een verzoek doen en wel onafhankelijk van de vraag, of de agenda van die vergadering hem welgevallig is. Hetgeen de heer Tepe uit dit verzoek gehaald heeft, mag men er niet uithalen, aangezien men het er niet uit lezen kan, ook al beweert de Wethouder het tegenovergestelde. Wat het minimumloon van het losse personeel betreft, heeft de Wethouder zich bepaald tot het citeeren van de Raadsbesluiten en de debatten van 1925, maar het college van Burgemeester en Wethouders (dus ook de Wethouder voor personeelszaken) weet, dat daarna nog beslissingen zijn gevallen. De heer Baart heeft bij de behandeling van de begrooling voor 1927 (Handelingen 1926, bl. 208) voorgesteld om aan de losse arbeiders in dienst van de gemeente loonen, volgens de collectieve arbeidsovereenkomst, die voor gelijksoortige arbeiders in het particuliere bedrijf is gesloten, te betalen, omdat hem gebleken was, dat aan verschillende arbeiders, die een col lectieve arbeidsovereenkomst hebben, minder uitbetaald werd. Indien men enkele uitingen nagaat van den toenmaligen voorzitter van den Raad, den toenmaligen wethouder en sommige taadsleden, bemerkt men, dat de bepaling, die het thans zittende college heeft ingevoerd, afwijkt van het besluit van 1927 en dat de toezegging van het toenmalige college thans met meer wordt nagekomen. Als het college zegt: wij voeren uit, wat in 1925 besloten is, heeft het gelijk, maar weet het blijkbaar te goeder trouw niet, wat in 1927 besloten is. De heer Eikerbout heeft met de toen gevallen beslissing genoegen genomen en gezegd, dat het minimum loon f27.— moet zijn. Nu kan art. 9 nooit of te nimmer slaan op los personeel; dat slaat uitdrukkelijk op tijdelijk personeel. Het College houdt zich nu vast aan dat artikel en behandelt nu los en tijdelijk personeel gelijk. Nu verdient in bet particulier bedrijf een los arbeider altijd iets meer dan een vaste, omdat hij toch maar korten tijd werkt. Bij de gemeente is het echter altijd omgekeerd het los personeel verdient daar altijd minder. Spreker ondersteunt den wensch van den heer Wilmer om het losse personeel, indien daarvoor termen zijn, een vaste aanstelling te geven. Verleden jaar heeft de heer Tepe spreker positief toegezegd, dat het niet de bedoeling was van het College, om, indien de dienst een doorloopenden werk kring vergde, dit personeel in lossen dierut te laten. Van die toezegging is niet veel terecht gekomen; in de sterkte van het losse en het tijdelijke personeel is vrijwel geen verandering gekomen. Heden ten dage moet men het nog beleven, dat bij de Lichtfabrieken tientallen arbeiders al 8, 10 en 12 jaar in los dienstverband werkzaam zijn. De heer Tepe zegt, dat dit beslist onwaar is. De heer Schüller zal dan mededeelen, welk middel het College of de Directie der Liehtfabiieken, daar blijft spreker buiten, toepast om te kunnen zeggen: die man is hier geen 10 jaar, maar pas 2 of 3 jaar. In den winter wordt zoo'n arbeider er 2 of 3 maanden uitgeduwd; zijn werk blijft liggen, maar ook worden nieuwe werkkrachten tewerkgesteldin het voorjaar komt de vroegere arbeider weer terug. Dat doet men om te ontkomen aan een vaste aanstelling, waardoor men een loon volgens de salarisregeling zou moeten betalen, terwijl men nu minder behoeft te geven. De heer Tepe vraagt, of de heer Schüller dat zelf nu gelooft. De heer Schüller weet het wel; hij heeft zulke arbeiders in zijn eigen organisatie; de heer Tepe moet niet trachten door zijn vraag aan spreker te stellen, het tegendeel te willen bewijzen. Ook de heer Tepe weet, dat dergelijke practijken worden toegepast, althans moet het weten als wethouder. De heer Tepe vraagt, of de heer Schüller nu werkelijk gelooft, dat de directies van de verschillende diensten zoo naïef zouden zijn, om ter besparing van een beetje arbeids loon, menschen, die zij telkens noodig hebben, een tijd ge daan te geven De heer Schüller zegt, dat men steeds in het oog moet houden, dat een directeur van een bedrijf het loon van den arbeider beschouwt als een onkostenpost, welken hij tracht zoo laag mogelijk te doen zijn. Indien de Wethouder zegt: »dat bestaat niet", wijst spreker er op, dat nog geen maand geleden aan 10 leden van zijn organisatie ontslag was aangezegd, welk ontslag echter voor- loopig is opgeschort. De heer Tepe merkt op, dat men moet vragen, om welke reden het is geschied. Waarschijnlijk is het gebeurd, omdat er geen werk meer was. De heer Schüller zegt, dat dit argument altijd gemakkelijk te vinden is. De organisaties kunnen dat niet beoordeelen, omdat zij geen medezeggenschap in het bedrijf hebben. Was de medezeggenschap wel ingevoerd en zou dit argument blijken juist te zijn, dan zouden de vertegenwoordigers van de organisaties tot de besturen zeggen: »ge behoelt daarover niet te spreken, want dat ontslag is gemotiveerd". De heer Elkerbout merkt op, dat het toch in de dienst commissie is behandeld. De heer Schüller zegt, dat men in de dienstcommissies geen inzage van de bedrijven krijgt, zooals het in den vollen omvang behoort. Spreker komt thans terug op hetgeen bij de behandeling

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 3