562
VRIJDAG 11 DECEMBER 1931.
dat men wel in een uurtje door de begrooting heen kan zijn;
men schiet nu zeer hard op en naarmate de voorstellen aan
de orde komen, zou spreker een beriep op de leden kunnen
doen om geen discussie te voeren daarover of kunnen voor
stellen, om die voorstellen bij een andere gelegenheid te
behandelen, waaromtrent reeds overleg gepleegd is.
De heer van Eok sluit zich volkomen aan bij den heer
Huurman. De Raad heeft voldoende blijk gegeven deze week,
zijn tijd en krachten aan de begrooting te willen geven; de
leden willen allen toch wel een klein beetje nachtrust, vóói dat
zij weer aan den arbeid gaan. Bovendien is de behandeling
der begrooting te belangrijk, om die te doen plaats hebben
aan het eind van een vergadering, nu de meeste leden zeer
vermoeid zijn. Er is geen sprake van, dat bij de 8 nog te
behandelen voorstellen, grootendeels van sprekers partijge-
nooten, dezen zich zouden kunnen tevreden stellen met, niet
te repliceerendie voorstellen zijn te ernstig en moeten
ernstig behandeld worden. Spreker stelt dus voor de ver
gadering te schorsen.
De Voorzitter zegt, dat verscheidene van die voorstellen
tot een anderen datum verschoven zouden kunnen worden;
het College hoopt althans de begrooting vanavond af te
kunnen handelen.
De heer Wilbrink zegt, dat het nu toch eenmaal laat
geworden is en dat men toch niet meer op den gewonen tijd
naar bed kan gaan.
De Voorzitter dankt den heer Wilbrink zeer voor zijn
steun.
Het voorstel van den heer van Eek tot schorsing der ver
gadering wordt verworpen met 17 tegen 16 stemmen.
Tegen stemmen: de heeren Bergers, de Reede, van der
Reijden, Wilmer, Bosman, Splinter, Donders, Beekenkamp,
Meijnen, van Tol, Coster, Wilbrink, van Eecke, Tepe, Goslinga,
Romijn en Eikerbout.
Vóór stemmen: de heer Manders, mevrouw de Clerde
Bruijn, de heeren Knuttel, Koole, Huurman, Simonis, Groe-
neveld, Schüller, mevrouw Braggaar— de Does, de heeren van
Eek, van Stralen, Kooistra, Kuipers, Vos, van Es en Vallentgoed.
(De heeren van Rosmalen en Verweij hadden inmiddels de
vergadering verlaten).
De heer Groeneveld zrgt, dat de heer Vos inzake het
stichten van scholen in nieuwe wijken niet naar Stockholm
behoeft te gaan, want gewoonlijk wordt ook in ons land bij
uitbreidingsplannen ruimte opengehouden voor stichting van
scholen; al is de scholenbouw zelf misschien niet altijd
dadelijk noodig. Aan deze goede regeling is hier echter nooit
de hand gehouden, wat toch wel moet worden ingevoerd.
Hier bouwt men eerst een stadswijk en later moet men om
zien naar ruimte voor een school en die vindt men niet
altijd, zoodat soms een school zeer uit de buurt komt te staan.
Men moet dus reeds bij het uitbreidingsplan rekening houden
met de te stichten scholen.
Spreker ontvangt nu de mededeeling, dat degenen, die
gestemd hebben voor het voorstel om de vergadering voort
te zetten, haar thans verlaten.
De Voorzitter merkt op, dat de vergadering heeft besloten
de beraadslagingen voort te zetten.
De heer Groeneveld zegt, dat sprekers fractie even zal
wachten en dan opnieuw een voorstel tot schorsing van de
beraadslagingen zal doen.
De opmerking van den heer Donders, dat in de propaganda
voor de opleidingsscholen voor het U. L. O. een stempel van
minderwaaidigheid wordt gedrukt op de scholen voor eind
onderwijs, is niet juist. Gaandeweg stellen de ouders uit
zichzelf meer eischen aan de opleiding van hun kinderen.
Aangezien zij op den zesjarigen leeftijd van de kinderen niet
kunnen beoordeelen, wat deze later zullen kunnen worden,
kiezen zij den veiligsten weg en sturen hun kinderen naar
de opleidingsscholen voor het U. L. O. Na het verlaten van
deze scholen kunnen de kinderen nog alle richtingen uit. Zij
kunnen zoowel naar fabriek en werkplaats als naar inrich
tingen voor voortgezet onderwijs gaan, indien zij daarvoor de
begaafdheid hebben.
Spreker dringt er bij het College op aan zich bij dit ver
langen, dat gaandeweg in de bevolking groeit, aan te passen
en meer opleidingsscholen voor het U. L. te stichten.
Wat de voorziening van de scholen van een electrische
verlichting betreft: de wenschelijkheid om daartoe te geraken
bestaat reeds 25 jaren en volgens den Wethouder is het heden
nog niet urgent.
De heer Tepe: Onder deze omstandigheden!
De heer Groeneveld vreest, dat de urgentie nooit zal
bestaan, als ze nu, na 25 jaren, nog niet bestaat.
Spreker zegt, ter informatie van den heer Knuttel, die de
S. 1). A. P. heelt aangevallen en uitgeroepen heeft: »hier zie
je nu de gevolgen van de pacificatie", dat sprekers partij de
pacificatie ten aanzien van het bewaarschoolonderwijs niet
aanvaardt.
De heer Knuttel merkt op, dat hij het niet speciaal daar
over heeft gehad.
De heer Groeneveld zegt, dat de heer Knuttel de zaken,
volgens diens verklaring altijd kort en krachtig behandelt.
De heer Knuttel: Zeer eenvoudig.
De heer Groeneveld zegt, dat de heer Knuttel een principe
aangrijpt, dat op zichzelf juist is, dit vasthoudt en dan klaar
is. Dat is een zeer eenvoudige methode. Hij vergeet daarbij
echter, dat hij niet in Moskou, maar in den Leidschen ge
meenteraad in zijn tegenwoordige samenstelling zit. Daarmede
zal de heer Knuttel zeker rekening moeten houden. In het
voorjaar zaten in den Raad 10 S. D. A. P.-ers, 1 Vrijzinnig-
Demociaat en 3 Vrijheidsbonders, die men kan indeelen bij
de voorstanders van het openbare onderwijs.
De heer Romijn: Voorzichtig! Voorzichtig!
De heer Groeneveld neemt de Vrijheidsbonders nog altijd
met een kon eitje zout.
De heer Knuttel zelf ontbrak. Dat speet spreker. De heer
Knuttel heeft het bij de algemeene beschouwingen zeer druk
gehad over de discipline bij de communisten, mnarhet is aan
de communisten te wijten, dat men den heer Knuttel vier
jaren in den Raad heeft moeten missen, want te zamen hebben
de communisten den communist uit den Raad gewerkt, wat
niet den indruk geeft van een sterke discipline.
Indien de heer Knuttel dit voorjaar wel deel van den Raad
had uitgemaakt, zou het misschien mogelijk zijn geweest
andere voorstellen aangenomen te krijgen. De toenmalige
situatie was zoo, dat de meerderheid van het College in het
geheel geen openbare bewaarscholen wenschte, doch alleen
subsidie wilde geven aan bijzondere confessioneele en bijzondere
neutrale bewaarscholen, terwijl de minderheid van het College
de pacificatie wenschte, d. w. z. verhooging van den gemeen
telijken financieelen steun aan de bijzondere bewaarscholen
en de stichting van een drietal openbare bewaarscholen.
De heer Knuttel vraagt, waarom de heer Groeneveld dit
lesje geeft. Spreker heeft alles reeds gelezen. Het kan hem
niet schelen. Spreker heeft het in het algemeen over het
principe van de pacificatie bij het onderwijs gehad.
De heer Groeneveld vindt het jammer, dat de heer Knuttel
er toen niet was; anders zou deze stellig zijn stem aan het
pacificatievoorstel hebben gegeven. Dat staat vast.
De heer Knuttel Maar slaat nergens op
De heer Groeneveld merkt op, dat de heer van Es heeft
gezegd bij de algemeene beschouwingen, dat hij het gezag
wenscht hoog te houden.
Wanneer de Raad eenmaal een besluit heeft genomen, is
dat een besluit van het gezag, waaraan de heer van Es zich
dient te onderwerpen.
Spreker weet niet, of het voor den heer van Es altijd precies
juist is, want spreker betwijfelt ten sterkste of de heer van Es,
ware hij in Rusland, het gezag ook zou willen hooghouden.
Spreker vermoedt, dat de heer van Es het alleen wil doen,
als het naar zijn zin is, maar maling heeft aan het gezag,
het zelfs ondermijnt en afbreekt, als het niet naar zijn zin is.
Het besluit van den Raad omtrent de gelijkstelling van het
openbaar en bijzonder bewaarschoolonderwijs dient correct
uitgevoerd te worden en spreker vertrouwt, dat de heer van Es
als hooghouder van het gezag, daaraan zijn medewerking wil
verleenen. Voor de helft van die gelijkstelling is dat besluit
reeds uitgevoerd.
De heer van Es: Weineen, heelemaal niet!
De heer Groeneveld zegt, dat de voordeelen, welke voor
het bijzonder bewaarschoolonderwijs aan dat besluit waren
verbonden, dat onderwijs reeds ten goede komen. Met het open
bare onderwijs is het niet zoo gesteld.