532
VRIJDAG 11 DECEMBER 1931.
in tweede instantie zoo kort mogelijk gesproken zou worden;
daarin is het niet geslaagd, gezien het feit, dat verschillende
Raadsleden, niet alleen van sprekers partij, maar ook andere, in
tweede instantie langer hebben gesproken dan in eerste;
dat vindt zijn oorzaak hierin, dat tal van vragen en onder
werpen, hier behandeld, door het College niet of er naast
zijn beantwoord. Spreker gelooft ook niet, dat het College op
deze wijze zal voortgaan; daarmede bekort het de discussie
toch niet, maar rekt het die integendeel en dat is dan niet
de schuld van de Raadsleden.
Spreker heeft na de toezegging van Wethouder Splinter,
dat de vraag, of het mogelijk is de diensten van Bouw- en
Woningtoezicht en van Stadsontwikkeling samen te voegen,
ernstig onder de oogen zal worden gezien, geen behoefte
meer zijn desbetreffend voorstel te handhaven, waarom hij
het intrekt.
Aangezien het voorstel van den heer Schüller luidende:
»De Raad spreekt de wenschelijkheid uit, dat Burgemeester
en Wethouders een onderzoek instellen naar de doelmatigheid
van samenvoeging van de diensten van Bouw- en Woning
toezicht en de Stadsontwikkeling, in plaats van zooals tot
dusverre de Stadsontwikkeling te doen ressorteeren onder den
dienst van Gemeentewerken."
is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging
meer uit.
De heer Schüller vraagt zich af, of het feit, dat dit jaar
voor f 4.000.schilderwerk zal worden verricht door werklooze
schilders in eigen beheer, nu zoo gewichtig is, dat de Wet
houder daarop prat kan gaan.
De heer Splinter merkt op, dat het een derde van het
geheele bedrag is.
De heer Schüller zegt, dat volgens de uitdrukkelijke ver
klaring van den Wethouder het in dienst zijnde personeel
ongeschikt zou zijn om meer onderhoudswerken in eigen
beheer uit te voeren. Heeft men in Leiden dan inderdaad
zulke slechte ambtenaren?
De heer Splinter merkt op, dat hij het ook zóó niet
gezegd heeft.
De heer Schüller zegt, niet te gelooven, dat de Leidsche
ambtenaren geen leiding bij het werk zouden kunnen geven.
De vraag is slechts: wien belast men met de leiding? Indien
men de zaak opdraagt aan een ambtenaar, die er niets voor
gevoelt, is zij van te voren ten doode opgeschreven. Kiest
men voor dit werk echter eeri ambtenaar, die er alles voor
gevoelt, dan zal het ook slagen. Als bewijs voor de juistheid
van deze stelling kan dienen, dat het geheele stadhuis in
Hilversum in eigen beheer is uitgevoerd. Wat daar kan ge
schieden, is ook mogelijk in Leiden.
Waarom kan Amsterdam in deze niet als voorbeeld ge
noemd worden, wanneer het gaat over het uitvoeren van
werken ter bestrijding van de werkloosheid en speciaal over
het uitvoeren van werken in eigen beheer, maar kan men
het wel als voorbeeld gebruiken, wanneer men tracht voor
stellen te bestrijden met een verwijzing naar de daden van
de Amsterdamsche Wethouders, die voorstellen tot bezuini
ging doen?
Spreker komt thans tot de demping van het Levendaal,
waaromtrent de heer Splinter heeft opgemerkt, dat deze zaak
nooit is vastgekoppeld geweest aan het uitbreidingsplan,
maar wel altijd verbonden was aan het rioleeringsplan. De
heer Splinter is langer Raadslid dan spreker en weet ook
wel wat zich in de laatste 8 jaar heeft afgespeeldde sociaal
democraten hebben herhaaldelijk aangedrongen op demping
van het Levendaal; onder burgemeester de Gijselaar zijn
daarover uitvoerige debatten gevoerd hier. Toen mevrouw
van Itallievan Embden en de heer Sijtsma nog lid van den
Raad waren, is wel degelijk dat kan men in de officieele
Stukken zien -• de demping van het Levendaal opgehangen
aan het uitbreidingsplan; toen dat niet meer te handhaven
was, heeft het College het weer opgehangen aan den kapstok
van het rioleeringsplan. Dat verzet is echter gebroken door
de actie van sprekers" partij; daardoor is een voorstel van
spreker aangenomen en heeft het College toegezegd, zoo
spoedig mogelijk plannen voor demping van het Levendaal
te zullen laten ontwerpen. Thans heeft men kunnen hooien,
dat het College niet voornemens is, deze plannen, die nu
kant en klaar zijn, te doen uitvoeren. De heer Splinter heeft
gelijk, wanneer hij nu zegt, dat het College dat zoo niet
gezegd heeft; natuurlijk, dat zou ook al te veel in de gaten
loopen voor het publiek, als het openlijk door het College
werd gezegd. Er wordt hier herhaaldelijk gezegd, dat men
hier de politiek niet in moet brengen, maar het politieke is
nu juist geworden, dat het College aldus gesproken heeft, dat
het zeggen kan: dat hebben wij niet gezegd; men kan het
er toch in elk geval uithalen; men kan tusschen de regels
door lezen, dat dit de houding is van het College, dat dit
plan voorloopig blijft rusten.
Spreker weet, dat de Wethouder voorstander is van de
afschaffing der overuren. Volgens den Wethouder wordt er
bij de afdeeling Rioleeringen per week door ieder arbeider
gemiddeld 5.oververdienddat beteekent dus, dat die
personen gemiddeld per week 8 uur overwerken en dus in
strijd met de Arbeidswet werk verrichten; dat is den Wet
houder toch niet onbekend.
In den zomer, wanneer het personeel 51 uren per week
werkt, wordt gehandeld in strijd met de Arbeidswet, indien
bovendien gemiddeld 8 overuren worden gemaakt, zoodat het
aantal werkuren in de zomermaanden gemiddeld 59 uren per
week bedraagt.
Hiermede komt tevens vast te staan, dat men bij deze
overuren niet kan spreken van «noodzakelijkheid wegens
plotselinge werkzaamheden."
Wanneer er plotseling iets bijzonders gebeurt, ook al is
het midden in den nacht, kan niemand er iets tegen hebben,
dat het personeel overwerk verricht. Er kunnen ook werk
zaamheden zijn, die speciaal des nachts moeten verricht
worden. Er wordt echter stelselmatig overwerk verricht en
daardoor wordt gehandeld in strijd met de Arbeidswet.
De heer Splinter veronderstelt, dat de vrienden van den
heer Schüller niet zeer in hun schik zullen zijn met dit betoog.
De heer Schüller zegt, dat de Wethouder kan weten, dat
spreker zich daarvan niets aantrekt. Spreker wil onomwonden
verklaren, dat enkele leden van de organisatie, waarvan hij
voorzitter is, fel tegenover hem staan. Sprekrr zit echter niet
in den Raad voor de behartiging van persoonlijke belangen,
maar voor het dienen van het algemeen belang. Hij tracht
den aehturigen arbeidsdag te handhaven en heeft daarbij geen
rekening te houden met de vraag, of een enkel lid door de
afschaffing van het overwerk financieele schade lijdt. De leden,
die om die reden voor het lidmaatschap van sprekers bond
bedanken, zijn geen goed modern georganiseerde leden.
De heer Splinter merkt op, dat het heel wat is, als men
iemands inkomen met 5.in de week vermindert.
De heer Schüller zegt, dat men daarmede juist het ge-
meentepersoneel tracht zoet te houden. De loonregeling van
Leiden is gelijk aan die van een gemeente, die op de 39ste
plaats staat van de gemeenten met 20.000 en meer inwoners.
Met deze lapmiddelen tracht men het personeel in Leiden
een douceurtje te geven, waardoor die lage loonregeling een
beetje soepeler wordt gemaakt.
Spreker wil niet verder op deze zaak ingaan, omdat het
ook den Wethouder bekend is, dat het hier slechts één geval
betreft. Bij Publieke Werken ontvangt een lid van het per
soneel doorloopend per week 10.extra. Naar den maatstaf
van zijn loon berekend, zou deze man gemiddeld 12 over
uren per week maken. Spreker weet niet, of dit inderdaad
het geval is. Op een andere plaats heeft spieker deze zaak
meer dan eens behandeld, maar tot nog toe is dit euvel niet
uit deri weg geruimd.
Spreker dringt er bij den Wethouder op aan, deze zaak
ernstig onder de oogen te zien en aan de excessen onverbid
delijk een einde te maken.
De heer Splinter zal gaarne met den wenk van den heer
Schüller rekening houden.
De heer Schüller heeft tijdens het antwoord van den
heer Tepe inzake het verzoek der verschillende organisaties
tot het houden van een vergadering van het georganiseerd
overleg en de commissie ad hoe geinterrumpeerd, dat het wel
goed was, dat men in het College een advocaat had; de heer
Tepe zeide toen, dat hij geen advocaat was, maar hij is in
elk geval toch wel jurist; spreker kan begrijpen, dat men,
als men in een moeilijke quaestie niet op vasten grond staat,
er onderuit tracht te komen en tegenover een nieuw Raadslid,
dat de manieren en gewoonten in den Raad nog niet zoo
goed kent, is dat natuurlijk al heel gemakkelijk. Het gaat er
hier echter niet om, of deze brief gericht is aan den voor
zitter van het georganiseerd overleg of aan dien van de
commissie ad hoe; geen der door de organisaties verzonden
brieven is gericht aan den voorzitter van de commissie ad
hoe, maar alle tot den voorzitter van het georganiseerd overleg;
met den voorzitter van de commissie ad hoe hebben zij dus
absoluut niets te maken.
De heer Tepe zegt, dat het schrijven, waarop hij doelde,
gericht was aan den voorzitter van het georganiseerd overleg,
maar met het verzoek een vergadering te beleggen van de