VRIJDAG 11 DECEMBER 1931.
531
Voortzetting van de geschorste openbare
vergadering van 7 December 1931 op
Vrijdag 11 December 1931, des
namiddags te 2 uur.
Voorzitter:
de heer Burgemeester Mr. A. VAN DESANDE BAKHUYZEN.
Thans zijn alle leden aanwezig.
Voortgezet worden de algemeene beschouwingen over de
begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor
den dienst 1932.
De heer Kooistra heeft direct bij het in het leven roepen
der gemeentelijke woningstichting getracht daarvan een ge
wone bouwvereeniging te maken; dat is hem niet gelukt;
het College heeft zich daartegen verzet, met als hoofdmotiel,
dat de Gemeentewet dit wel niet direct verhinderde, maar
toch een lastige sta-in-den-weg daarvoor was. Nu heeft de
Wethouder gezegd, dat, daar de Gemeentewet niet is veranderd,
hierin ook geen verandering is gekomen.
De heer Splinter heeft gezegd, dat in de bevoegdheid van
den Raad ten aanzien van de ontruimingen bij de wijziging
der Gemeentewet verandering gebracht is.
De heer Kooistra zegt, dat de Gemeentewet dus niet ver
hindert, deze woningen geheel en al onder beheer der ge
meente te brengen. Daarvoor pleiten niet alleen de uitzettingen,
die hebben plaats gehad, al zou dat alleen al voldoende zijn,
maar ook, dat de bewoners niet de minste medezeggenschap
hebben en de Raad ook niet. Nu zijn er volgens den heer
Huurman in 1930 bij de woningstichting maar drie uitzettingen
geweest.
Twee van de drie gezinnen verblijven nog in het menschen-
pakhuis, dat d^or middel van eenige schotten tot verblijf
voor menschen is ingericht. Een behoorlijk gezin kan er echter
niet huizen. Gezinnen, die uit hun woningen worden gezet,
worden door de gemeente hier ondergebracht. In andere
plaatsen van ons land zijn de toestanden op dit gebied heel
anders.
In een van de twee gezinnen, dat wegens huurschuld uit
de vroegere woning is gezet, is de huisvrouw den laatsten
tijd sterk afgevallen en ziet er' slecht uit. Aangezien deze
menschen van hun vroegereu huisbaas geen schriftelijk bewijs
kunnen krijgen, dat zij hun oude huurschuld hebben voldaan,
kunnen zij geen particuliere woning huren. Zij worden nu
zwaar gestraft voor het feit, dat zij door de maatschappelijke
omstandigheden niet in staat waren hun huur te betalen.
Indien men dezen toestand door de invoering van de mede
zeggenschap zou kunnen voorkomen, is dit voor spreker een
hoofdmotief om op de invoering aan te dringen.
De Wethouder heeft er op gewezen, dat de heer Marks
deel uitmaakt van het bestuur der woningstichting. De
Wethouder heeft dat vaker met een zeer genoeglijk lachje
gedaan. Spreker gaat dagelijks met den heer Marks om en
vindt hem een zeer besten man, waarmede echter nog niet
gezegd is, dat de heer Marks ook op deze plaats voldoet. Hij
is van sprekers zijde niet op die plaats gezet en ook niet
daarvoor aanbevolen. Het is den Wethouder wel bekend, dat
de benoeming van den heer Marks een truc was.
De heer Splinter merkt op, dat hij toen nog geen wet
houder was.
De heer Kooistra zegt, dat de heer Splinter toen wel lid
van den Raad was. Het reglement bepaalt, dat er 7 bestuurs
leden mogen zijn. Burgemeester en Wethouders hadden 5
bestuursleden benoemd en toen heeft men van sprekers zijde
voorgesteld de vijfde en zesde plaats in het bestuur door een
bewoner te doen innemen. Dat voorstel is niet aanvaard.
Thans wordt van sprekers zijde getracht den invloed van de
arbeiders te vergrooten. De S. I). A. P. had toen iemand voor
gesteld, die niet daar woonde, maar bij haar aangesloten was;
immers, het College achtte geen van de bewoners in staat
om als bestuurslid werkzaam te zijn; spreker heeft die ver-
klairing altijd een gezochte gevondenzonder dat sprekers fractie
er ets van wist, is de heer Marks er door Burgemeester en Wet
houders ingeduwd. De heer Marks is heel goed en spreker
gaat dagelijks met hem om, maar over de woningstichting
vraagt hij hem nooit wat; hij is sprekers vraagbaak niet;
als hij wat weten wil, zoekt hij het ergens anders. Laat men
dus nooit meer met den heer Marks over de woningstichting
aankomen; laat dit eens en voor altijd uit zijn.
Volgens den heer Huurman staan de woningen op Lange-
gracht en Oranjegracht aan de spits in Nederland; spreker
heeft de Raadsleden meegenomen op een wandeling door de
stad, om hun te laten zien, hoe slecht Leiden op woning-
gebied er uit zag; maar de heer Huurman wandelt nooit en
zit altijd in zijn auto; daarom heeft hij spreker misschien
verkeerd begrepen. Nu zegt de heer Eikei bout, dat de heer
Huurman het had over de grootte van de woningen, niet
over de woningen zelf, maar wanneer spreker wil komen tot
de gedeelten van de stad, waar nog krotten zijn, zooals
Weversstraat en Looierstraat, welke woningen toch niet in
grootte en mooie hoedanigheid uitsteken, dan noemt hij
ook de wegen, die hij passeeren moet om daar te komen;
spreker heeft de Raadsleden alleen in die richting gebracht.
Het is spreker s bedoeling niet te verlangen, dat vandaag den
dag al die krotten opgeruimd worden, hoewel hij het gaarne
zou willen; spreke!' weet wel, dat de drie bestaande saneer ings-
plannen niet met één slag uitgevoerd kunnen worden, maar
hij dringt op spoed aan met de uitvoering vooral van dat
voor Bouwelouweristeeg en Par adijssteeg, dat het eerst in aan
merking komt volgens het College.
Spreker acht het gewenscht den Raad in de gelegenheid
te stellen een uitspraak te doen, aangezien de beloften van
Burgemeester en Wethouders niet altijd spoedig worden uit
gevoerd.
De heer Splinter merkt op, dat dit weer een blijk van
wantrouwen is.
De heer Kooistra ontkent het. Wanneer de Raad een
uitspraak doet, zal de Wethouder spoediger tot het uitvoeren
van de zaak overgaan.
Spreker heeft nooit berekend, hoeveel de Woningbeurs zal
kosten, maar maakt zich sterk, dat het veel minder dan
7000,zal zijn, wanneer de Woningbeurs ondergebracht
wordt bij den dienst van Bouw- en Woningtoezicht, die reeds
een gedeelte van die taak op zich heeft genomen. Het onaan
gename is om het zacht uit te drukken dat de Raad
nooit inzage krijgt van de cijfers, waaruit zou moeten blijken,
of er gebrek bestaat aan arbeiderswoningen van een bepaalde
huurwaarde.
Meermalen is over het verstrekken van deze cijfers gespro
ken en het wordt tijd, dat de Raad een behoorlijk overzicht
krijgt, waaruit kan worden nagegaan, hoe het met den
woningtoestand in de gemeente gesteld is.
Spreker zal aan den Wethouder geen specificatie van de
kosten van de woningbeurs vragen, omdat de Wethouder
ze toch niet kan geven.
De Wethouder heelt gezegd, dat 350 woningen zullen
gebouwd worden. Wat zegt dat Er is nog geen enkel plan
ingediend. Het moet nog worden gemaakt, want de bouw-
vereenigingen zijn pas of nog niet daarvoor aangezocht.
Nadat het plan is ontworpen, zal het verschillende instanties
moeten doorloopen en zal het geruimen tijd duren, eer het
uitgevoerd kan worden.
Spreker zal er den Wethouder geen verwijt van maken,
dat die 350 woningen er nog niet zijn. Ook de Wethouder
kan ze niet uit den grond stampen, maar laat hij dan ook
niet trachten de zaak fraaier voor te stellen dan ze is met
te zeggen: »er komen 350 woningen 1" Waarom zei de Wet
houder niet: 1000!
Wat heeft spreker aan zoo'n cijfer? Laat de Wethouder
woningen bouwen en geen getallen noemen, die in de lucht
zweven.
Wat heeft spieker nu aan dit cijfer; dat zegt toch niets.
Volgens den heer Goslinga was de grond achter de wonin
gen aan de President Steynstraat, hoewel verzuurd, toch heel
goed bruikbaar; het waren ondeskundige menschen, die daar
niets op konden telen. In die 5 of 6 woningen wonen 2
landarbeiders, die spreker verklaard hebben, dat die grond
onbruikbaar is om er iets op te telen. Hoe kan nu de Wet
houder beweren, dat die menschen er geen verstand van
hebben? Wie moet er dan wel verstand van hebben? De
Wethouder toch zeker niet, maar die menschen hebben
nooit anders dan op het land gewerkt; die grond is misschien
alleen goed te krijgen door draineeren, maar daar wil de
vereeniging niet aan; spreker acht het niet den goeden
weg, dat over die meerdere oppervlakte toch straatbelasting
moet betaald worden. Die menschen hebben zelf gevraagd,
hun dien grond te ontnemen, want zij hebben er niets aan;
hij kost hun arbeid en moeite, maar niets komt er op tot
wasdom. De bouwvereeniging moet straatbelasting aan de
gemeente betalen en moet die weer op de huurders verhalen,
maar die woningen waren noodzakelijk en uitsluitend voor
krotopruiming bestemd; waar zulke menschen er in wonen,
kan men niet zeggen, dat die vereeniging maar voor een
sluitende exploitatie moet zorgende gemeenschap mag daarin
wel wat bijdragen, zoodat de belasting voor hen niet te
zwaar wordt.
De heer Schüller zegt, dat het College blijkbaar, door een
zoo kort mogelijk antwoord, heeft trachten te bereiken, dat