VRIJDAG 11 DECEMBER 1931. 549 ring, wanneer men zegt, dat.de menigte opdrong en dat de politie aldus moest optreden. De uitspraak van de Haagsche rechtbank is voor de Leidsche politie een klap in het gezicht geweest. De veroordeeling van iemand, die op grond van zijn wederspannigheid zoo moest worden toegetakeld, dat hij een bloedende hoofdwonde kreeg, tot een week gevangenisstraf, beteekent voor de Leidsche politie een fiasco. Spreker wenscht dit zeer ernstige feit openlijk aan de orde te stellen, al is hij er van overtuigd, dat hij in deze zaak geen genoegdoening zal krijgen. De Voorzitter meent nooit met de vrouw van den con cierge gesproken te hebben, maar acht het mogelijk, dat hij zich op dit punt vergist. Spreker weet wel heel zeker, dat hij nooit eenige belofte heeft gedaan. Het is hem niet bekend, ot een ander haar iets beloofd heeft. Spreker heeft wel met den concierge gesproken, maar hem geen belofte gedaan, dat hem een andere woning zou worden toegewezen en zeker niet de woning boven de garage, die aan het politie-bureau annex is. Spreker was veel te goed op de hoogte met andere voornemens, die daaromtrent be stonden en met het feit, dat de Commissaris van Politie een geheel ander advies had gegeven. Het is niet onmogelijk, dat spreker tot den concierge gezegd heeft: de woning is klein. Op dat oogenblik was zij echter bruikbaar en de concierge heeft er graag genoegen mee genomen. Inderdaad is naar een andere woning gezocht. De heer Splinter heeft die zaak behandeld en zal daaromtrent nadere medi-deelingen doen. De concierge heeft wet getracht spreker te bewegen toe te geven, maar spreker heeft hem zeer duidelijk laten be merken, dat daarvan geen sprake zou zijn. De concierge zal zich wel herinneren, dat hij er toen niet op doorgegaan is. Ten aanzien van de vraag van den heer Knuttel moet spreker zich beperken tot hetgeen is gezegd in de memorie van antwoord. Indien men meende, dat de rechercheur een valsche verklaring had afgelegd, had het op den weg van de rechtbank ot van den Olficier van Justitie gelegen een ver volging in te stellen, maar ook de advocaat van den beklaagde heeft in die richting geen poging aangewend. Volgens de verklaringen, die spreker in de rapporten heeft ontvangen, was er op het bepaalde oogenblik wel een men- schenmenigte aanwezig. Het feit, dat zes personen verklaren, dat het niet het geval was, is voor spreker geen reden om te zeggen: het was niet zoo. De persoon, die gearresteerd heeft, heeft voortdurend aangemaand tot doorloopen. De politie veroorzaakt geen relletjes; het is te belachelijk om daarover te praten. Er werd van zekere zijde getracht een optocht, die gehouden zou worden, in de war te sturen. Er moesten maatregelen genomen worden tegen dengene, van wien men wist, dat hij de zaak enscèneerde en de belhamel was. dien men voort durend in het oog heeft gehouden en dien men getracht heeft in het belang van de goede orde te verwijderen Die maatregel is volkomen te billijken, als men tot taak heeft de goede orde te handhaven en men weet, dat getracht wordt de orde te verstoren. Daarom zijn die maatregelen genomen. Wanneer de verklaringen van de rechercheurs valsch waren geweest, dan was er een zeer eenvoudig middel geweest, n.l. een klacht indienen bij de Justitie; dat is evenwel niet ge beurd. De heer Splinter weet niet of den concierge een belofte is gedaan, maar bij zijn benoeming wist hij in elk geval, dat hij die woning aan de Langebrug zou krijgen; deze is wel niet zoo groot, maar indertijd nog verbeterd verleden jaar is er een zolderkamer bijgemaakt en besloten is electrisch licht te doen aanbrengen. De Commissie van Fabricage heeft reeds getracht een andere woning te vinden, die wat grooter was; het mocht echter niet gelukken de woning, die zij op het oog had, vrij te krijgen; de zaak is nog in onderzoek. Mogelijk dat de zaak bij een eventueele reorganisatie van de brand weer geregeld kan worden. De heer van Stralen zegt, dat die man dan den tijd nog heeft. De heer Splinter geeft dat toe, maar de man wist, dat hij die kleine woning kreeg, waarmede hij genoegen nam, om een aanstelling als concierge te krijgen. De heer Knuttel zegt, dat de zaak volstrekt niet is, zoo als de Voorzitter zegt. Allereerst hebben al die getuigen, die spreker toen persoonlijk geen van allen kende, aan het getuigenis van één van hen zeker kent spreker groote waaide toe dat verklaard; van communistische zijde is bovendien iedereen gevraagd, of er nog meer getuigen waren, maar er was niemand meer. De man heeft zich bovendien bij die gelegenheid zeer beheerscht, wegens de groote politiemacht; daar tegenover hem alleen 5 agenten stonden, heeft hfi niet aan verzet gedacht; maar is mishandeld toen hij struikelde en blijkbaar een beweging maakte om een andere sfciaat in te gaan dan de politie wilde, die achter hem aanliep, evenals men achter een koe aandrijft; hij heeft zich toen zeer beheerscht en niet aan verzet gedacht, hoewel men hem arresteerde voor iets, waarvoor nooit iemand gearresteerd is. Vóór de rechtszitting is wel degelijk met den advocaat onder oogen gezien, of daarover een klacht moest worden ingediend; de advocaat heeft daarop niet meer geïnsisteerd, om lat het de verwachtingen al overtrof, dat aan deze zaak voor den politierechter, waar de zaken met groote snelheid plegen afgehandeld te worden, nog deze uitbreiding gegeven kon worden; dat was zeker een knap stuk van den advocaat en van de getuigen; bovendien was men van het begin af aan overtuigd, dat een klacht toch niet tot vervolging zou leiden. Het is ook hier voorgekomen, dat een arrestant met een bloedende hoofdwonde is opgenomen, zonder dat hem water is gegeven om die uit te wassehen en zonder dat er een dokter bij kwam. Dat wijst er wel op, dat er hier toch, ook in verband met wat spreker bij een vorig volgnummer heeft vermeld, een bepaald zeer ernstig opzet tot wraakoefening tegen van der Lubbe was. De Voorzitter zegt. dat dit niet onderzocht kan worden, wanneer de heer Knuttel niet zegt, wanneer dit gebeurd is en wien dit betrof. Dan wil spreker gaarne een onderzoek instellen. De heer Kooistra zegt, dat de Voorzitter heeft verklaard, dat aan den concierge of diens vrouw nooit een belofte is gedaan. De Voorzitter zegt hun nooit een belofte te hebben gedaan. Hij meent de vrouw nooit gezien te hebben, maar weet zeker haar nooit een belofte te hebben gedaan. De heer Kooistra vraagt, of de Voorzitter reeds Burge meester van Leiden was, toen de concierge werd aangesteld. De Voorzitter beantwoordt deze vraag bevestigend. De concierge is aangesteld, toen het nieuwe politiebureau werd geopend. De heer Kooistra vraagt, hoe het den Voorzitter bekend is geworden, dat deze menschen met graagte genoegen hebben genomen met deze woning. De Voorzitter heeft niet bedoeld te zeggen: met graagte. De menschen wisten vóór de aanstelling, welke woning be schikbaar was en daarmede hebben zij genoegen genomen. De heer Kooistra zegt, dat men, als men er niet naar gevraagd wordt, de woning betrekt zonder er genoegen mede te nemen. Wordt men wel er naar gevraagd, dan neemt men er genoegen mee en trekt men er in. Het gaat hier om de vraag, of de Burgemeester den men schen inderdaad beloofd heeft, dat zij na een jaar een andere woning zouden krijgen. De heer Wilbrink: Een commissie benoemen! De heer Kooistra vindt het eigenaardig en treurig, dat men de belangen van zulke menschen op een dergelijke manier hier behartigt. Spreker wil die zaken hier wel behartigen. De heer Knuttel: Maar niet practiscb. De heer Kooistra vraagt, hoe hij het dan moet doen. De heer Knuttel: Een beetje kort en krachtig. De heer Kooistra zegt niet zoo kort en krachtig te zijn als de heer Knuttel. Die slaat er op en dat doet spreker niet. De Voorzitter mei kt op, dat men in den Raad niet behoeft te slaan, maar in woorden kort en krachtig kan zijn. Stoel- pooten behoeven er niet bij te pas te komen. De heer Kooistra zegt, dat de heer Knuttel, die het dan zoo kort en krachtig kan doen, anderhalf uur noodig heeft gehad om het te zeggen. De heer Splinter geeft toe, dat de behoefte aan een betere

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 19