548 VRIJDAG 11 DECEMBER 1931. door getuigen worden afgelegd en niet waar zijn, tegen te spreken, want dan zou men wel aan den gang kunnen blijven. Spreker hecht geloof aan wat door den Commissaris ver klaard is. De heer Knuttel zegt, dat de woorden, door den Voorzitter genoemd, misschien wel door den Commissaris van Politie gebruikt zijn, maar dat moet bij een andere gelegenheid zijn geweest, want hierbij zijn geen klappen uitgedeeld aan anderen dan van der Lubbe. Dat slaat nergens op; wel hebben de omstanders bij andere gelegenheden klappen gekregen, maar niet hierbij; van der Lubbe werd in zijn eentje achtervolgd. De Voorzitter zegt, dat door die personen medegedeeld is, dat van der Lubbe onnoodig door de politie was geslagen en dat verschillenden, die niets met de zaak te maken hadden, ook slagen hadden opgeloopen; daarop is dat gesprek gevolgd en is die zinsne Ie door den Commissaris gebruikt, maar niet is door hem gezegd de zinsnede, hem door die personen in den mond gelegd. Mevrouw Braggaarde Does is in het geheel niet bevre digd door het antwoord van den Voorzitter. Deze twijfelde niet aan de geschiktheid van de vrouw, maar spreekster meent, dat deze dame, wanneer zij den geheelen dag in beslag genomen is door haar werk, onmogelijk des avonds den noodigen tijd en de noodige frischheid van geest kan hebben om in staat te zijn dit werk te doen. Voor dit werk moet men op huisbezoek gaan en overal de zaken onderzoeken; dat is voor deze dame ten eenen male onmogelijk. Er kan nog heel wat gedaan worden om het vertrouwen te winnen; in dergelijke kinder- en zedenzaken is de vrouw beter in staat het vertrouwen te winnen dan de man. Zij zal niet straffend moeten optreden, eerder leidend en opvoedend. Spreekster wil aan haar werk niets afdoen, maar uit de door spreekster voorgelezen officieele gegevens blijkt toch niet, dat er hier geen behoefte aan is. In de door spreekster genoemde plaatsen wordt een zeer nuttig gebruik van vrouwelijke hulp gemaakt, hoewel volgens den Voorzitter die behoeite hier niet bestaat, omdat deze persoonlijk die behoefte niet gevoelt. De Voorzitter zegt, dat het niet zoozeer is, dat hij per soonlijk die behoefte niet gevoelt, maar de politie zelf gevoelt die behoefte nog niet; in de gevallen, waarin die dame moest optreden, heeft zij dat werk verricht tot volle tevredenheid van den Commissaris. Volgens mevrouw Braggaarde Does moet er huisbezoek en contióle zijn; dat hangt af van de te behandelen zaken. Spreker kent niet precies de bijzonderheden van al die gevallen; het kan zijn, dat in sommige daarvan huisbezoek noodig was; dit is echter niet bepaald noodzake lijk; het komt hoofdzakelijk aan op de verhooren, die men door deze dame heeft laten afnemen en daarin heeft zij vol daan. Mocht evenwel blijken, dat zij daarvoor niet den noo digen tijd en de noodige frischheid van geest heeft, dan is het tijd de zaak anders te regelen en dan zal spreker daartoe overgaan. Voorloopig heeft zij daarvoor wel den noodigen vrijen tijd gevonden en de noodige frischheid van geest bezeten, want zij heeft de zaken zeer behoorlijk behandeld. Voorloopig moet men zich daarmede tevreden stellen. Mevrouw BraggaarDe Does kan er zich niet mede tevreden stellen, temeer niet nu zij heeft gesproken met een verpleegster, die met den Voorzitter een onderhoud heeft gehad, toen van de aanstelling van vrouwelijke hulp sprake was. Deze verpleegster, die zich met dit soort werk veel heeft beziggehouden, is van meening, dat er werk genoeg is voor iemand, die hierin een volledige taak moet vinden. Spreekster zal geen voorstel indienen, omdat dit haar toch niet zou baten. Zij spreekt den wensch uit, dat men niet zal blijven volstaan met een kracht, die zich in de avonduren aan dit werk kan wijden, maar iemand zal aanstellen, die behalve de vereischte bekwaamheid ook den noodigen tijd voor dit werk heeft. Volgnr. 261 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 262, luidende: i>Belooning van de inspecteursdienaars en verdere beambten van politie, mits gaders van de veldwachtersf 329.744. De heer Kooistra zegt, dat ten aanzien van de woning van den concierge in de memorie van antwoord wordt verwezen naar hetgeen bij de behandeling van de begrooting voor 1930 daaromtrent is gezegd en bovendien wordt opgemerkt, dat al eens naar een andere woning is omgezien. Het gaat hier om een zeer slechte woning. De trap, die naar boven leidt, is zeer smal gemaakt, aangezien anders voor de poort van het bureau van politie niet voldoende ruimte overbleef. De grootste kamer, de woonkamer, is 2,5X3 meter. De woning is eigenlijk een heel klein hokje. Spreker zou nu gaarne van den Voorzitter de pertinente verklaring willen ontvangen, of deze bij de aanstelling van den concierge een toezegging omtrent de woning aan den betrokkene heeft gedaan. Bij de aanstelling van den concierge heeft de Burgemeester tot de vrouw van den concierge gezegd: »Gaat u eens kijken, of de woning Langebrug 99 u bevalt, maar bedenkt u er bij, dat het slechts voor eenigen tijd, ten hoogste één jaar is." Zij heeft de woning aanvaard in het vooruitzicht, dat zoodra het politiebureau gereed was of het pand was gekocht, waarin de garage is gevestigd, zij een andere woning zou krijgen. Men heeft de vrouw zelfs een teekening laten zien, waarop aan de achterzijde der woning een trap geprojecteerd was, om de vrouw van den concierge gelegenheid te bieden, de arrestanten eten te kunnen brengen. De bovenwoning van de garage is natuurlijk niet aan den concierge gegeven, omdat anders een paar centen minder in de gemeentekas zouden komen, aangezien de huur thans meer bedraagt dan het bedrag, dat de concierge volgens de salaris verordening zou moeten betalen. Voor de winst van een paar centen per jaar voor de gemeente, wordt dus een belofte geschonden. De Voorzitter. Dan toch alleen, indien die afgelegd is. De heer Kooistra heeft den Voorzitter daarnaar juist ge vraagd. Volgens de verklaring van de betrokkenen is hun reeds vijf jaren geleden bij de aanstelling een betere woning beloofd. Bij de opening van het politiebureau heeft de Bur gemeester die belofte herhaald. Vlak naast de woning is een drukkerij gevestigd. Het voortdurend ratelen van de machines is voor deze menschen on verdragelij k. Het is voor haar ge zondheid noodzakelijk, dat de vrouw deze woning verlaat. Spreker zal gaarne van den Voorzitter vernemen, welke pogingen zijn aangewend om dezen menschen een betere woning te bezorgen. Spreker kan zich niet voorstellen, dat iemand tracht een ander voor zijn karretje te spannen en dien ander woorden mede te deelen, welke door het hoofd van zijn dienst zouden zijn gesproken, als het niet waar is, aangezien het hoofd van den tak van dienst den ondergeschikte toch wel eenig nadeel kan bezorgen. Door onware dingen te zeggen, verbetert die man zijn positie niet. Daarom hoopt spreker dat, wanneer de woning boven die garage weer verhuurd zal worden, men die aan den concierge als woning zal toekennen. De heer Knuttel heeft steeds tegen dit volgnummer ge stemd, omdat hij de in Nederland en Leiden regeerende klasse niet wil toevertrouwen, met zijn toestemming, een van de voornaamste machtsmiddelen, die zij tegen de arbeiders klasse kan gebruiken, hetgeen te meer klemt, in dezen tijd, nu dit veel meer dan vroeger ook in de practijk tot uiting komt;spreker denkt slechts aan de politie-relletjes tegen de werkloozen hier in den vorigen winter; men lacht nu, maar dat is de werkelijk heid; de werkloozen hebben geen relletjes gemaakt; bij elke gelegenheid is op hen ingehakt, zonder dat zij daartoe aan leiding gaven. Daarbij heelt zich iets voorgedaan, dat tot het ernstigste behoort, zoo niet het ergste is, van wat op het gebied van optreden der politie in Nederland is vertoond, dat spreker beschouwt als een eerste stap in de richting van het z.g. vluchtrecht, zooals men dat kent in de Balkanstaten en ook wel eens in Duitschland en Amerika toepast, n.l. dat men een arrestant beschuldigt van zich te hebben willen losrukken en hem dan neerschiet en op andere wijze ver moordt. Hier is het nu nog zoo ver niet gegaan, maar de eerste stap was het toch zeker. Voor de Haagsche Rechtbank is duidelijk uitgekomen, dat die persoon gearresteerd was voor een feit, waarvoor nooit iemand gearresteerd wordt, n.l. .voor het springen op een in beweging zijnde auto, en verder, dat hij, zonder daartoe eenige aanleiding te hebben gegeven, mishandeld is. De twee Leidsche rechercheurs hebben de verklaring afgelegd, dat zij, omdat de menigte opdrong en hij zich wilde losrukken, hebben moeten optreden, zooals door verschillende getuigen verklaard is: zij hebben hem op beestachtige wijze met hun sabels mishandeld. De verklaring, dat de menigte opdrong, is echter valsch, omdat er geen menigte was. Van commuriistischen kant waren er 6 getuigen, 3 werkloozen en 3 toevallige toeschouwers en al dien menschen is door ons gevraagd, of er nog iemand anders in de buurt was, welke vraag door hen ontkennend is beantwoord; er waren eenvoudig niet meer menschen dan deze 6 eri 5 agenten met een inspecteur en spreker kan het niet anders beschouwen dan als een zeer ernstige valsche verkla-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 18