540
VRIJDAG 11 DECEMBER 1931.
ondersteunen. Evenals spreker tot taak heeft zijn huishouden
zuinig te beheeren, dient men ook de gemeente zuinig te
beheeren, opdat men niet, mochten de tijden zoo slecht
blijven a's thans, spoedig den bodem van de gemeentelijke
schatkist zal zien, maar wel zooveel mogelijk de werkloozen
zal kunnen blijven steunen, ook al zou het bedrag van den
steun voor ieder iets minder moeten zijn.
Spieker vestigt de aandacht van den heer Kooistra er op,
dat de woningbouwvereeniging Ons Doel reeds een plan voor
den bouw van woningen bij Burgemeester en Wethouders
heeft ingezonden.
Overigens was het uitsluitend sprekers bedoeling als christe
lijke arbeider aan te geven, wat hij denkt te doen. Spreker
zal gaarne luisteren naar hetgeen in den Raad wordt gezegd
om ten slotte na het hooren van de verschillende meeningen
zijn houding te bepalen.
De Voorzitter komt allereerst nog even terug op een zaak,
die gisteren aanleiding tot eenige beroering heeft gegeven,
waaromtrent spreker meent niet te kunnen volstaan met de
korte verklaring, gisteren reeds door hem afgelegd na de
rede van den heer van Eek. In sprekers eerste rede had hij
zijn teleurstelling uitgesproken, dat in vele opzichten door de
S. A. P. niet werd medegewerkt aan het regelen en besturen
van de huishouding der gemeente, op de wijze, zooals spreker
gaarne zou zien, waarna hij volgens het stenographisch verslag
woordelijk gezegd heeft:
«Evenzeer is de rede van Mevrouw Braggaarde Does voor
spreker een teleurstelling geweestdaarin heeft spreker ge
hoord verdachtmakingen van de Commissie voor Maatschap
pelijk Hulpbetoon, van rnenschen, die naar het inzien van
spreker en van de groote meerderheid in deze gemeente
zeer verdienstelijk werk doen. Is het een gemeentebelang om
tegen hen te ageeren, zooals Mevrouw Braggaarde Does deed,
door hen in een zeer kwaad daglicht te stellen? Het is toch
niet te bestrijden, dat men uit alle genoemde voorbeelden,
over de juistheid waarvan de Wethouder misschien het zijne
nog zal zeggen, de conclusie moest trekken, dat het een janboel
is bij Maatschappelijk Hulpbetoon. Is het nu medewerken aan
het gemeentebelang, die menschen in zoo'n kwaad daglicht te
stellen, en hen af te schrikken van hun werk daar en ook
degenen af te schrikken, die aangewezen zijn op die hulp,
om zich tot die gemeentelijke instelling te wenden?
Mevrouw Braggaarde Does kan op goede gronden meenen,
dat die instelling verkeerd is, zoolang die instelling bestaat,
diende zij haar de hand boven het hoofd te houden en niet
verdacht te maken."
«De heer van Eck merkt op, dat mevrouw Braggaarde
Does feiten en geen verdachtmakingen heeft genoemd."
«De Voorzitter zegt, dat feiten toch bewezen moeten worden.
Zooals ze nu geklonken hebben, hebben zij ongetwijfeld ge
klonken als verdachtmakingen tegen een dergelijke instelling.
Men kan niet aannemen, dat zulk een serie van voorbeelden
juist zou zijn. Mevrouw Braggaarde Does is het halve
alphabet doorgegaan, waarbij zij beslissingen heeft mede
gedeeld, die iedereen tegen de borst stuiten. Het is nog
maar een heel klein beetje, heeft zij er aan toegevoegd, het
geen de zaak nog erger maakt."
Nu meent spreker zeer bepaaldelijk, hoezeer het hem ook
spijt, dat het geschil een der dames-Raadsleden betreft, zijn
meening te moeten handhaven. Mevrouw Braggaarde Does
heeft een serie voorbeelden genoemd, die nu eenmaal op
spreker en ook op verschillende leden, den indruk maakten,
dat het bij Maatschappelijk Hulpbetoon heel slecht toegaat;
dat was voor spreker een groote teleurstelling; dien indruk
moest spreker wel krijgen, maar aan den anderen kant heeft
spreker wel degelijk gemerkt, dat de door Mevrouw Braggaar
gegeven voorbeelden niet gegeven zijn mèt toelichting van het
standpunt, door de Commissie voor Maatschappelijk Hulp
betoon daartegenover ingenomendaarbij zijn niet gegeven
de redenen, die bepaaldelijk in elk geval Maatschappelijk
Hulpbetoon tot die beslissing gebracht hebben. Deze zaak
ware in het algemeen beter buiten den Raad gehouden, omdat
zij er niet thuis hoort; Mevrouw Braggaarde Does heeft
aantijgingen geuit tegenover de Commissie voor Maatschappelijk
Hulpbetoon en die in een kwaad daglicht gesteld en spreker
betreurt als Burgemeester, dat door Raadsverslagen en pers
berichten het publiek en de gemeentenaren den indruk
zouden krijgen, alsof het inderdaad bij Maatschappelijk Hulp
betoon zoo slecht toegaat. Dat heeft spreker zeer betreurd en
spreker heeft gemeend, dit aldus te moeten uitdrukken. Spreker
weet genoeg van Maatschappelijk Hulpbetoon om zeker en
overtuigd te kunnen zijn, dat de door Mevrouw Braggaar
gevestigde indruk onjuist is. Over het voorstel van Mevrouw
Braggaar, dat zij nu gedaan heeft, vraagt spreker den Wet
houder van Sociale Zaken, tevens voorzitter van Maatschappelijk
Hulpbetoon, nog het zijne te zeggen. Het College ontraadt
evenwel aanneming van dit voorstel en betreurt, dat deze
zaken in den Raad gebracht zijn, omdat zij daar niet moeten
worden besproken. Allereerst verbiedt de wet al een beroep
bij den Raad in te stellen op beslissingen van Maatschappelijk
Hulpbetoon, maar bovendien is het voor een College van 35
leden absoluut uitgesloten om dergelijke gevalien te beoor-
deelen. Mevrouw Braggaarde Does heeft gisteren zelf toe
gegeven, dat het voor de Raadsleden inderdaad niet mogelijk
is, die gevallen te beoordeelen.
Wanneer zij dat ook bedacht had, had zij die gevallen niet
in den Raad moeten brengen, zonder daarbij tevens mede te
deelen, op grond van welke overwegingen de commissie voor
Maatschappelijk Hulpbetoon tot die beslissingen is gekomen,
zij het ook tegen den zin van mevrouw Braggaarde Does.
De heer Romijn zegt, dat, indien mevrouw Braggaar—de Does
haar voorstel intrekt, hij aan den Raad de verzekering zal
geven, dat hij als voorzitter van de Commissie voor Maat
schappelijk Hulpbetoon zal bevorderen, dat deze zaak in de
commissie ter sprake komt en de commissie zich eigener be
weging daarover tot den Raad wendt.
Het is waar, dat ten aanzien van de commissie een indruk
is gewekt, die den Raad niet aangenaam is. Spreker gelooft,
dat bij verschillende Raadsleden de behoefte bestaat om over
deze kwestie nader te worden voorgelicht.
Er dient echter vastgehouden te worden aan de wettelijke
bepaling, dat het uitgesloten is van de beslissing van Maat
schappelijk Hulpbetoon in beroep te gaan. De wijze van
handelen, die door mevrouw Braggaarde Does is voorgesteld,
is dan ook niet goed, omdat men zich daardoor zou begeven
op een weg, die niet tot het gewenschte doel leidt.
Mevrouw Braggaarde Does zegt, dat het betoog van den
Voorzitter eigenlijk hierop neerkomt, dat hetgeen zij heeft
gezegd verdachtmakingen zijn.
De Voorzitter vraagt mevrouw Braggaarde Does, te
trachten de zaak nu eens goed te begrijpen.
Door hetgeen mevrouw Bragg tarde Does gezegd heeft, is
de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon in een zeer
kwaad daglicht gesteld.
Mevrouw Braggaarde Does vraagt, of de Voorzitter het
woord «verdachtmakingen" niet gebruikt heeft.
De Voorzitter zegt, dat hij uit het stenogram van zijn
rede heeft voorgelezen, wat hij precies gezegd heeft.
Mevrouw Braggaarde Does zegt, dat volgens den Voor
zitter datgene, wat zij heeft gezegd, zeer onpleizierig is voor
de leden van Maatschappelijk Hulpbetoon. Spreekster kan
zich dat ook wel voorsteilen. Volgens den Voorzitter waren
het echter verdachtmakingen en de Wethouder heeft niet min
der verklaard dan dat alle dingen, die spreekster had genoemd,
pertinente onjuistheden, onwaar en onrechtvaardig waren.
Spreekster meent na hetgeen zij heeft ter sprake gebracht
het recht te hebben haar voorstel te handhaven.
Spreekster en haar partijgenoot Vallentgoed hebben in de
commissie verschillende grieven ter sprake gebracht, maar
het resultaat was altijd, dat hun voorstellen werden afgestemd.
Spreekster weet zeer goed, dat de Raad geen beroepsinstantie
is voor de beslissingen van Maatschappelijk Hulpbetoon, maar
vooi haar bleef een bespreking in den Raad als eenig middel
over om toestanden, die bij Maatschappelijk Hulpbetoon bestaan
en volgens de sociaal-democraten verkeerd zijn, verbeterd te
krijgen. Dat is dan ook de eenige reden geweest, waarom
spreekster de zaken in het openbaar heeft besproken.
De heer Romijn zegt, dat nu mevrouw Braggaarde Does
niet bereid is haar voorstel in te trekken, spreker ook niet
bereid is als voorzitter van de Commissie voor Maatschappelijk
Hulpbetoon een toezegging te doen.
i'e commissie kan in deze zaak alleen eigener beweging
iets doen. Spreker wil daartoe als voorzitter en als wethou
der wel zijn medewerking verleenen, indien het voorstel van
Mevrouw Braggaarde Does wordt ingetrokken.
De Voorzitter zegt, dat het hem zou spijten, indien deze
zaak niet door de commissie werd onderzocht. Spreker twijfelt
er niet aan, of de leden van de commissie zullen kennis
nemen van hetgeen hier is gezegd en zullen zich daardoor
gegriefd gevoelen, uitgezonderd dan degenen, die de S.D.A.P.
vertegenwoordigen.
Mevrouw Braggaarde Does had het volste recht deze
zaak ter sprake te brengen, maar de wijze, waarop zij het
heeft gedaan, vermag niet sprekers goedkeuring te verwerven.
Het spijt spreker, dat thans de indruk is gewekt, als zou
men bij Maatschappelijk Hulpbetoon niet op de juiste wijze
handelen.