DONDERDAG 10
DECEMBER 1931.
513
en dat van de arbeiders op straat, maar juist om daartusschen
verband te brengen, niet om de waarde aan de genomen be
slissingen te ontnemen, maar om die kracht te versterken
en de Parlementen, groot en klein, te brengen tot beslissingen,
die meer in staat zijn, de groote massa der bevolking te be
vredigen. De 8. D. A. P. brengt de arbeiders op straat om te
laten zien, dat niet alleen die enkele personen in de vertegen
woordigende lichamen het kunnen doen, maar dat de mede
werking van het proletariaat zelf gewenscht is, dat dit den
stoot moet geven. Het behoud van vertrouwen wórdt den
sociaal-democraten echter zeer moeilijk gemaakt, wanneer
keer op keer de Raad niet alleen hen, maar ook degenen,
die uitzien naar de beslissingen, teleurstelt. Waren het nu
nog alleen beslissingen van principieelen aard, waarbij men
niet ineens besluiten kon nemen, maar ook voorstellen van
geringe beteekenis, die toch van waarde zijn, die toch eenige
bemoediging zouden geven en wat meer vertrouwen zouden
opwekken in den gang van zaken in de parlementaire lichamen,
worden door den Leidschen Raad afgestemd. Spreker uit den
wensch, hoewel het niet. te verwachten is, dat de Raad zich
ditmaal wat beter zal honden dan in vorige jaren.
Aangezien het voorstel van den heer van Eek, luidende:
„De Raad verzoekt Burgemeester en Wethouders een adres
te ontwerpen, waarbij aan de Koningin wordt gevraagd te
willen indienen aan de Staten-Generaal een voorstel van
wet betreffende de gemeente Leiden als bedoeld in artikel
157 der Gemeentewet."
is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadsla
ging meer uit.
De Voorzitter wil, in verband met de desbetreffende
opmerking van den heer van Eek, allereerst iets zeggen
over de door spreker gisteren gebezigde uitdrukking, niet
zoozeer tegen mevrouw Braggaarde Does, als wel over
wat deze gezegd heeft, n.l. verdachtmaking. Het spijt spreker
zeer, indien mevrouw Braggaarde Does daardoor gegriefd
is, maar hij gelooft toch, dat die uitdrukking zeer juist weer
gegeven heeft èn wat spreker bedoelt èn wat het feit is.
Spreker heeft zoo den indruk, dat mevrouw Braggaar
de Does een beetje geschrokken is van den indruk, dien
hetgeen zij gezegd heeft over het werk van Maatschappelijk
Hulpbetoon gemaakt heeft. Spreker vraagt ieder Raadslid,
of niet uit de woorden van mevrouw Braggaarde Does
naar aanleiding van de door Maatschappelijk Hulpbetoon
genomen beslissingen, de indruk moet verkregen worden,
dat deze commissie haar taak allerminst verstaat, zeer on
billijke, zeer onjuiste en heel laakbare beslissingen geeft.
Spreker weet echter uit ervaring, dat deze commissie dat
niet doet, al is het niet uitgesloten, dat zij wel eens vergissingen
begaat. Mevrouw Braggaarde Does komt hier evenwel
met enkele feiten omtrent gezinnen, waarbij zij echter niet
alle omstandigheden vermeldt, waarop de commissie haar
beslissingen gegrond heeft; op grond daarvan heeft spreker
de vrijheid genomen om dit te noemen een verdachtmaking
van het werk van de commissie en van haar juist inzicht.
Spreker gelooft die woorden ten volle te moeten handhaven,
Want ieder, die dit hoorde, zal den indruk gekregen moeten
hebben, dat die commissie allerminst voor haar taak berekend
is; dien indruk maakten die woorden althans op spreker en
spreker trekt zich dat zeer aan, omdat hij er even hard voor
zal arbeiden, dat een gemeentelijke commissie voor Maat
schappelijk Hulpbetoon goed haar plicht doet, behoorlijk
de gevallen onderzoekt en behoorlijke beslissingen geeft.
Spreker vindt het in hooge mate teleurstellend, indien het
resultaat zoo slecht zou zijn. Spreker is echter overtuigd, dat
die commissie geheel anders optreedt. Spreker meent dus vol
komen het recht te hebben, daarvoor het woord verdacht
making te gebruiken, niet in ongunstigen zin, maar om te
doen uitkomen, dat de commissie haar taak wèl verstaat.
De heer Knuttel zegt dat, niettegenstaande zijn uit-
drukkelijken oproep, niemand hier den moed heeft gehad
de overtuiging uit te spreken, dat het kapitalisme deze crisis
weer te boven zal komen; alleen sprak daarover de heer van
Eek; niemand van de burgerlijke partijen echter heeft met
vrijmoedigheid kunnen zeggen, dat het kapitalisme aan deze
ontzettende ellende en werkloosheid nog weer een einde
zal weten te maken en eenigermate een weg daartoe aan
kunnen geven. Zeker, er zijn enkele dingen aangevoerd
vóór en tegen loonsverlaging en loonsverhooging, maar
niemand heeft de overtuiging, dat die een oplossing zullen
brengen. Dit is een buitengewoon belangrijk verschijnsel,
dat overal waarneembaar is; het kapitalisme begint wel zeer
sterk aan zich zelf te twijfelen.
De Voorzitter trachtte nog het begrip eigenlijk weg te
goochelen; men kon het zoo uitleggen, dat ieder er tegen en
dat ieder er vóór was. Wanneer men economisch spreekt
van het kapitalisme, dan bedoelt men daarmede volgens
spreker het maatschappelijke stelsel, gebaseerd op de uit
buiting van de niet-bezittende arbeiders door een kleine
minderheid van de productiemiddelen bezittende kapitalisten
ten behoeve van het maken van winst. In een anderen zin
wordt het woord „kapitalisme" praktisch niet gebruikt.
Allen gevoelen, dat het tegenwoordige stelsel uitgespeeld
raakt, maar men trekt daaruit geen consequenties, maar
wil het bestaan van dat stelsel zooveel mogelijk rekken. In
dit verband, terwijl men de productie niet meer behoorlijk
gaande kan houden, en deze steeds weer stokt, behoort er
moed toe om te zeggen, zooals de Voorzitter, dat er nog geen
archtitect is voor de nieuwe maatschappij. Overigens is die
er wel, n.l. de communistische partij, die zich kan beroepen
op hetgeen door haar bereikt is in Rusland. Over Rusland
en de praktijken der communisten hebben verschillende
heeren gesproken; o.a. de heeren Huurman en Wilmer over
de godsdienstvrijheid. Spreker zou den heeren toch den
raad willen geven hun tegenstanders niet te onderschatten,
hetgeen men schijnt te doen, omdat men die tegenstanders
in staat acht groote stommiteiten te begaan. Er is echter
geen sprake van, dat de communisten, die in Rusland een
reusachtige taak hebben te vervullen, zoo stom zouden zijn,
dat zij een belangrijk deel van de bevolking tegen zich in het
harnas zouden jagen door de godsdienstvrijheid te onder
drukken. Die vrijheid is daar feitelijk grooter dan hier; immers
hier is die vrijheid voor de niet-godsdienstigen zeer beperkt,
en dat is ook een vorm van godsdienstvrijheid, n.l. vrij te
zijn om zich aan den godsdienst niet te storen. Als voorbeeld
hiervan wijst spreker op de Zondagsheiliging en op de wijze,
waarop tegen de Dageraad in Limburg is opgetreden. De
kerkelijken zijn dan ook de laatsten, die voor de godsdienst
vrijheid mogen opkomen; ook vroeger hebben zij elk ander
geloof steeds onderdrukt.
Spreker komt dan tot de kwestie van het afbreken van de
kerken in Rusland. Den heer Wilmer noemde hij een getal
van 10 maar daaraan wil spreker zich niet binden, daar
dit wel hooger zal zijn geworden.
Spreker heeft een blaadje zien circuleeren, waarop was
'afgebeeld de Verlossers-kathedraal te Moskou, die men in de
lucht heeft laten vliegen, hetgeen zeer bedenkelijk werd
geacht. Maar spreker heeft ook een afbeelding gezien van een
kerk te Rotterdam, die werd verkocht om afgebroken te
worden
De gelieele kwestie met de kerken in Rusland is deze, dat
de Staat voor die kerken en het onderhoud geen cent betaalt
daarvoor moeten de geloovigen zorgen. Nu is het aantal
van degenen, die zich van de kerk afwenden zoo groot,
dat er geen geld meer voor het onderhoud en voor de betaling
van de priesters is, en dan is het heel gewoon, om, als ze toch
leeg staan, die kerken af te breken.
Daar komt voor wat die Verlosserskerk betreft, nog bij,
dat deze op een eereplaats midden in de stad stond. Het was
een leelijke kerk, een 19de-eeuwsche copie van den Rus-
sischen stijl, die moest plaats maken voor een Sovjetpaleis.
Iedereen, ook de gezanten van de andere mogendheden
getuigen, dat ieder volkomen vrij is om naar de kerk te gaan;
niemand is vervolgd om zijn geloof; natuurlijk, wanneer men
zich schuldig maakt aan sabotage of samenzwering, wordt
er niet gevraagd, of de schuldige toevallig een priester is.
Aangezien evenwel de priesters nog al een hoog percentage
vormen van degenen, die zich aan dergelijke dingen schuldig
maken, is het dan ook geen wonder, dat het aantal priesters,
dat het slachtoffer wordt, niet zoo onbeteekenend is. Dat
alles heeft echter niets te maken met geloofsvervolging; dat
is zuiver politieke strijd.
De heer Wilmer vraagt, of het dan ook goed zou zijn, als
de heer Knuttel hier werd vervolgd wegens revolutionnaire
propaganda.
De heer Knuttel zegt, dat het niet mogelijk is hier een
debat op te zetten over goed en kwaad. Het is eenvoudig
de kwestie, dat de heer Wilmer niet openlijk tegenover de
groote massa der arbeiders durft te zeggen, dat men hier in
Nederland leeft onder de dictatuur van het kapitalisme,
terwijl men in Rusland wel openlijk zegt, dat men daar leeft
onder de dictatuur van het proletariaat.
De heer Huurman ontzegt spreker het recht om te spreken
van smoesjes; dat is echter nog maar een zeer zachte uit
drukking. Jaren lang is in de burgerlijke en in de sociaal
democratische pers op de ergste wijze gelasterd over hetgeen
in Rusland zou gebeuren. De heer Huurman is kort van
memorie of hij zal moeten erkennen, dat alles door de feiten
is weerlegd. Volgens die lastercampagne zou er in Sovjet-
Rusland komen: permanente zich uitbreidende hongersnood,
volslagen ontreddering der productie, algemeene degeneratie
en opstand na opstand. Daaraan gelooft niemand meer.
Verleden jaar werd het 5-jarenplan nog als volslagen mis
lukt uitgekreten; spreker herinnert zich nog het plaatje over
de z.g. duikeling van Stalin, die nooit een duikeling gemaakt