DONDERDAG 10 DECEMBER 1931. 511 financieele nood te Rotterdam wordt geweten aan de socialis tische wethouders. De heer Tepe heeft voor de zooveelste maal sprekers voor stel inzake de medezeggenschap afgewezen met het argument, dat het voorstel zoo onbepaald was. Spreker heeft daartegen de vorige maal reeds geprotesteerd. Jaren achtereen heeft spreker gepreciseerde voorstellen gedaan en dan was het ook niet goed. Spreker komt nu met een voorstel in het algemeen en nu is het weer te onbepaaldzoo kan men alle voorstellen wel afmaken. Medezeggenschap is toch langzamerhand een technisch begrip geworden; men weet toch wel, wat daaronder wordt verstaan. Medezeggenschap beteekent mede invloed uitoefenen op den gang van zaken van het bedrijf zoowel in het klein als in het groot. Spreker heeft de zaak toch zoo aannemelijk mogelijk gesteld: De Raad spreekt zich in het algemeen uit voor de medezeggenschap. Daarover wordt het advies ingewonnen van de Commissie voor het georganiseerd overleg en daarna kan een besluit worden genomen. De Raad blijft dus volkomen vrij. De bestrijding van den Wethouder acht. spreker daarom van weinig waarde. De zaak komt eenvoudig hierop neer, dat wordt erkend, dat zij, die in een bedrijf werken, het recht hebben niet alleen te worden beschouwd als werkmachines, maar ook als menschen, op wier oordeel prijs wordt gesteld. Dat oordeel behoeven die menschen zelf niet te gevendat kan gebeuren door vertrouwensmannen. Dit ligt toch in den lijn van den tijd en spreker vindt dit menschelijk en begrijpelijk. Spreker heeft destijds een dergelijk voorstel gedaan, maar hij heeft het ingetrokken, omdat het geen voldoenden steun ondervond. De strekking er van was, dat er in de verschillende bedrijven en diensten wordt vergaderd onder leiding van den Wethouder en dat aan die vergaderingen deelneemt de Directie; wat voor bezwaar zou er nu tegen bestaan wanneer die vergaderingen ook zouden worden bijgewoond door ver tegenwoordigers van het personeel? Herhaaldelijk blijkt de behoefte de zaak ook eens van een anderen kant te bezien dan alleen door dé bril van de Directie. Spreker zelf zit ook in een commissie, en heeft hoogachting voor de kwaliteiten van den directeur als mensch en deskundige, doch telkens gevoelt spreker behoefte om te weten hoe het personeel over ver schillende aangelegenheden denkt. Het is in het belang van de bedrijven, dat er contact ontstaat tusschen de werknemers en hen, die het bedrijf leiden, en het is ook in het belang van het personeel. Er zijn vaak grieven, die kunnen worden opgelost, waarvan de Commissarissen niets weten. Zoo ontstaat dikwijls ontstemmingy die zou kunnen worden vermeden. Spreker geeft toe, dat medezeggenschap vertraging geeft; het is gemakkelijker als één persoon alles kan doendat onder vinden de sociaal-democraten zelf ook wel, maar het voor komt ontzaggelijk veel verwikkelingen, en op den duur geeft het winst. Het overleg met menschen, die tot op zekere hoogte deskundig zijn, brengt voordeel; men moet de persoonlijkheid tot haar recht laten komen. De conclusie van Wethouder Tepe was milder dan zijn bespreking van de medezeggenschap; hij zeide n.l., dat hij bereid was te bevorderen, dat Burgemeester en Wethouders binnen niet te langen tijd hun standpunt over de mede zeggenschap zouden te kennen geven. Spreker kan daarmee medegaan op één voorwaarde, dat Burgemeester en Wet houders zich bereid verklaren om over deze soort mede zeggenschap alvorens hun standpunt te bepalen, het ge organiseerd overleg te hooren. De heer Tepe zegt, dat dit wel de bedoeling zal zijn. De heer van Eck zal wanneer het College daartoe bereid is, zijn voorstel intrekken. De heer Goslinga heeft verdedigd het standpunt van Burge meester en Wethouders, om de Leidsche Duinwatermaat schappij niet over te brengen in gemeentelijk beheer en ver onderstelde, dat spreker dat in de eerste plaats zou wenschen in verband met de personeelsbelangen. Dit is niet juist; deze belangen heeft hij niet op den voorgrond gesteld. Spreker wil niet zeggen, dat die belangen niet van beteekenis zijn, maar deze overheerschen in deze kwestie niet. Ook wanneer die personeelsbelangen door de Leidsche Duinwatermaatschappij voortreffelijk worden verzorgd, zou overbrenging van het bedrijf in gemeentebeheer noodig zijn. Een vennootschap beheert nu eenmaal deze zaken anders dan een gemeente. Het is spreker niet alleen te doen om de kwestie van zuiver drinkwater, maar ook om de tarieven. Daar staat de Raad nu geheel vreemd tegenover; ieder heeft zich onlangs verbaasd over wat de menschen in de Kooi moesten betalen aan de Leidsche Duinwater-Maatschappijde Raad weet er niets van; dat is toch een ontzaglijk groot belang. Natuurlijk zal er wel toezicht gehouden worden, maar dit is niet voldoende voor de gemeente. De Duinwater-Maatschappij is een monopolie en alle partijen zijn er voorstanders van, om monopolies in handen der gemeente te brengen; spreker begrijpt dus niet welk bezwaar daartegen zou zijn. Spreker begrijpt niet, dat die anderhalve aandeelhouder zou kunnen tegenhouden een be sluit, om er gemeente-exploitatie van te maken; tenslotte kunnen de aandeelhouders elk besluit nemen, ook tot op heffing of verkoop. Een bezwaar, ook door spreker al vermeld is, dat de Leidsche Duinwater-Maatschappij zich niet alleen uitstrekt over Leiden, maar ook over andere gemeenten en dat haar winstbron buiten Leiden ligt. Spreker erkent vol mondig, dat er bezwaren zijn, en stelt daarom voor, dat het College dit eens zal onderzoeken en een rapport daarover uit brengen; zijn er overwegende bezwaren, dan kan daarover gepraat worden, maar spreker wil nog wel eens zien, of dit niet voorbereid kan worden. Natuurlijk moet die zaak eerst geheel klaar zijnmen kan niet beginnen met de Leidsche Duinwater- Maatschappij op te heffen en tenslotte tot de conclusie komen, dat er tegen gemeente-exploitatie bezwaren bestaan. Maar als het mogelijk is, en spreker ziet niet in, waarom dit niet zoo zou zijn, dat de Leidsche Duinwater-Maatschappij ten aanzien van de buitengemeenten op dezelfde wijze werkt als de Licht fabrieken, dan ziet spreker alleen voordeelen in exploitatie door de gemeente. Om practische redenen aclit spreker het beter, zijn voorstel tot statutenwijziging der Leidsche Duinwater-Maatschappij te behandelen, wanneer de voorgestelde wijziging aan de orde komt. Spreker heeft bij de vorige begrooting vrij afdoende bewezen, dat de inrichting van een levensmiddelenbedrijf voordeel heeft opgeleverd voor Amsterdam en hij ziet niet in, waarom dit ook niet het geval zou zijn voor Leiden. Allereerst kan Amsterdam aldus voordeelig voor een reeks van instellingen inkoopendat inkoopbureau is voor Amsterdam financieel voordeelig; nu beschikt Leiden wel niet over zooveel instellingen als Amster dam, maar het zou toch niet onmogelijk en ook gewensclit zijn, dat Leiden centraal inkocht voor de reeks liefdadige instel lingen, die het heeft, zooals de gestichten, de ziekenhuizen, het Weeshuis, het Oude Vrouwen- en Mannenhuis; die hebben daarbij toch ook wel belang. Nu kan men zoo'n levens- middelendienst niet uit den grond stampen; dat is geen dilettantenbureau, maar dat moeten ambtenaren zijn, die op de hoogte zijn van de prijzen, van den verkoop, van de be hoeften der bevolking, enz.; het moeten deskundigen zijn. Een voordeel van zoo'n levensmiddelendienst is verder, dat men ook snel kan optreden in gevallen, waarin dat gewenscht is. Wanneer de levensmiddelen b.v. duur blijven, maar op andere plaatsen onverkoopbaar zijn, wat zou het dan een wel daad voor de bevolking zijn, wannè'er die dienst zich daarv&n dan meester kon maken en ze goedkoop verkocht? In de derde plaats heeft die dienst in Amsterdam een zeer gunstigen invloed gehad op de prijzen en de qualiteit der levensmiddelen. Er is gezegd, dat er al toezicht is op de qualiteit; ja, of het artikel deugdelijk is, maar of het deugdelijk is in verband met den prijs, daarop ontbreekt elk toezicht. Een levensmiddelen- dienst als die in Amsterdam, die de prijzen van verschillende artikelen vaststelt in het belang der belanghebbenden, en ook gelegenheid geeft tot het indienen van klachten, zal wel degelijk goeden invloed uitoefenen in dien zin, dat men deugdelijke waren ontvangt tegen billijken prijs. Dit is geen studeerkamer-voorstel, maar een, dat zich aansluit bij wat in Amsterdam gebeurtdaar hebben verschillende politieke partijen, zelfs vrijzinnig-democraten en Roomsch-Katholieken toegestemd in voortzetting daarvan. Wat Amsterdam doet is nog zeer bescheiden. De Wethouder voor de levensmiddelen daar zou dit liefst willen uitbreiden; de partijen, waaruit de Wethouders daar zijn gekozen, willen, dat in dien geest wordt voortgegaan; spreker kan dus niet inzien, dat zijn voorstel niet in het algemeen belang zou zijn. De heer Goslinga sprak over den grooten aandrang hier der sociaal-democraten op het College, om vooral in dezen tijd toch groote werken te verrichten, waardoor z. i. de toestand slechter zou worden. Evenals de heer Goslinga de uitgave voor het Raadhuis noodzakelijk acht en toen niet zuinig was, zoo zijn de sociaal-democraten niet zuinig, en mogen dat ook niet zijn, wanneer het geldt dergelijke noodzakelijke uitgaven als die om zooveel mogelijk productief werk te verrichten en om aan de werkloozen behoorlijke uitkeeringen te geven; dat achten zij in dezen tijd het meest noodige. Spreker heeft ondervonden, ook in andere Colleges, dat op het oogenblik bij allen, die die Colleges beheerschen, spreker maakt geen onderscheid tus schen rechts en links, het streven is om zoo zuinig mogelijk te zijn. De spreker van de rechterzijde voegde spreker toe: gij denkt, dat men nog maar alles kan, en dat de maatschappij rijk is. Ieder weet heel goed, dat ook in dezen tijd door de rijken ontzaglijke verliezen geleden zijn, maar dat neemt toch niet weg, dat men allereerst daar moet optreden, waar het het meest noodig is, dat men hun, die op den rand van het gebrek verkeeren, niet de helpende hand mag onthouden; vooral hun moet men productief werk bezorgen; die moeten nog eerder geholpen worden dan anderen. Zuinigheid vindt spreker goed, maar in dit opzicht is zij nu verkeerd. Tot wie

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 7