510
DONDERDAG 10
DECEMBER 1931.
De heer Knuttel gelooft dat niet.
De heer van Eck zegt, dat hij het met den heer Knuttel
over het begrip kapitalisme wel eens is. De heer Knuttel
bestrijdt het kapitalisme en de sociaal-democraten zijn volgens
hem daarvan de knechten, maar die knechten kennen het
kapitalisme ook. Onder kapitalisme verstaat spreker: een
maatschappij-orde, waarbij de grond en arbeidsmiddelen de
eigendom zijn van particulieren en de arbeid geschiedt met
het doel winst te maken.
Spreker begrijpt niet, dat de heer Wilmer daarnaar nog
vraagthij dacht, dat ieder dat wel wist. Spreker heeft voor
zich een rede van den heer de Bruijn, voorzitter van het
R. K. Werkliedenverbond, waarin deze zegt:
„Een eerste eisch van dezen tijd is een doelbewuste en
ononderbroken bestrijding van het kapitalistische stelsel,
dat tot de huidige heftige crisis en de wanverhouding tusschen
productie en consumptie heeft geleid. In de eerste plaats
dient het zijn bestrijders te vinden in de kringen der katho
lieke werknemers. En wij moeten beginnen de fouten ervan
bloot te leggen. Op groote schaal wordt in het zuiver op winst
bejag gebaseerde kapitalisme roof en bedrog gepleegd en de
arbeiders verkeeren hierdoor in ellende."
De heer Wilmer zegt, dat men datzelfde kan vinden in
de laatste encycliek van den Paus en dat de heer van Eek
maar wat praat.
De heer van Eck vraagt, wat hij hier dan anders moet doen
dan praten. De katholieken, die volgens den heer Wilmer
zoozeer het kapitalisme moeten bestrijden, niet alleen de
uitwassen, maar het stelsel zelf, gaan zonder bezwaar met de
meest reactionnaire partijen in zee en spreker heeft nooit
gehoord van botsingen. Dat gaat best samen, maar als de
sociaal-democraten in den raad iets bestrijden, dan rekenen
ze nooit op den steun van de katholieken, zelfs niet op den
steun van de katholieke arbeidersspreker zou gaarne willen,
dat de heer Wilmer eens één voorstel aangaf, waarin de
katholieken hebben belichaamd het kapitalisme op de een
of andere wijze te willen bestrijden.
De heer Wilmer verzoekt den heer van Eck dan eens een
voorstel aan te geven, waarin deze dat heeft belichaamd.
De heer van Eck zegt, dat de sociaal-democraten hier het
kapitalisme afbreken; zij ondermijnen het en doen de katho
lieken dat ooit? De katholieken verdedigen de kapitalistische
belangen altijd. De heer Wilmer heeft zich afgevraagd, of
de heer Knuttel niet meer gevoelt voor de werkloozen dan
de sociaal-democraten, omdat de heer Knuttel een hoogere
uitkeering heeft gevraagd, waarmede hij wilde argumenteeren,
dat de sociaal-democraten niet het recht hadden Burgemeester
en Wethouders verwijten naar het hoofd te slingeren, indien
zij niet zooveel voor de werkloozen doen als de sociaal
democraten wel wenschen. Spreker weet ook wel, dat men
niet alles kan doen voor de werkloozen, wat eigenlijk gedaan
moet worden, maar de sociaal-democraten stellen den eisch,
dat in ieder geval gedaan wordt wat ook maar eenigszins
mogelijk is, en daarin zit het verschil. Het gemeentebestuur
doet niet alles, wat mogelijk is, en tracht zelfs door steun
aan het Rijk te vragen een weg te vinden om den toestand
der Averkloozen te verslechteren.
De heer Goslinga. Te verbeteren!
De heer van Eck ontkent dit.
De heer Bosman staat in het algemeen sympathiek tegenover
de pogingen van de sociaal-democraten om het welvaartspeil
van de massa te doen stijgen, maar meent, dat, wanneer dit
gebeurt door loonsverhooging, dan weer alle artikelen zooveel
duurder wordendaardoor stijgt het indexcijfer weerdat geeft
dus heel weinig. De heer Bosman zeide het niet rechtstreeks,
maar spreker veronderstelt, dat hij, zooals de meeste werk
gevers, heil ziet in loonsverlaging, waardoor de bedrijven
kunnen concurreeren en de werkloosheid zou afnemen. Die
werkloosheid heeft echter met hoog of laag loon zeer weinig te
maken; in landen met lage loonen treft men even goed werk
loosheid aan; de landarbeiders, met hun lage loonen, lijden
daaronder ook. Nu zit in de theoretische redeneering van den
heer Bosman, dat bij loonsstijging ook het indexcijfer stijgt
en de artikelen dus duurder worden, wel eenige grond van
waarheid, maar de heer Bosman gaat uit van de veronder
stelling, dat het loon alleen den kostprijs bepaalt, doch
daarvan is geen sprake; daarin zitten ook kapitaalsrente,
afschrijving en, niet te verwaarloozen, de ondernemerswinst,
die dikwijls ook niet gering is.
De heer Bosman zegt, dat die zeer gering is.
De heer van Eck zegt, dat die misschien in dezen tijd niet
zoo groot is. Bovendien, wanneer men hier in het algemeen
de loonen verlaagt, waardoor in de bedrijven hier weer meer
werk komt, dan zal het buitenland niet meer zoo goedkoop
kunnen produceeren als Nederland, met het gevolg, dat men
daar weer moet aandringen op loonsverlaging, omdat men met
de oude loonen niet tegen Nederland kan concurreeren. Dan
zou men toch juist den verkeerden kant uitgaan. De hoofd
oorzaak van deze crisis is, dat het inkomen van de groote
massa zoo klein is en dat zij niet voldoende kan consumeeren,
wat in sterke tegenstelling staat tot de productiemogelijk
heden; door loonsverlaging maakt men dat nog veel erger;
daardoor daalt het consumptie vermogen der massa. Men
moet integendeel trachten, dat te doen stijgen. Spreker
verwacht na deze crisis een depressietoestand, maar aan
genomen, dat de crisis iets tijdelijks is, zal zij eerder verdwijnen,
wanneer het consumptie vermogen zoo groot mogelijk is,
maar dat bereikt men toch niet door loonsverlaging. Een
econoom als Keynes heeft gezegd„Het zou voordeelig zijn
Londen voor een belangrijk deel af te breken."
Daardoor zou er werk komen en zouden betere verhoudingen
en dus betere productiemogelijkheden ontstaan en spreker
begrijpt niet hoe het nu mogelijk is, dat de heer Bosman heil
kan zien in loonsverlaging en niet in loonsverhooging.
De heer Bosman is verder groot voorstander der rationali
satie, waardoor het indexcijfer daalt. Op den duur kan deze
voordeel opleveren, maar op het oogenblik brengt zij heel
wat nadeelen teweeg; velen komen er door op straat. Het
is o. a. ook rationalisatie, wanneer groote zaken met elkaar
vereenigd worden en samen een trust vormen, maar er is
geen sprake van, dat het publiek daarvan verwacht verlaging
der prijzen; wel is daarvan gevolg winst voor degenen, die
de trust vormen.
De heer van Es is groot voorstander van het gezag, maar hij
stelt daaraan positieve eischenhet mag zich zelf niet onder
graven en dit zou hier gebeuren, doordat het nu een klein
beetje meer vrijheid heeft gegeven om op Zondag muziek te
maken en de bioscopen vroeger te openen. Dat is toch wel
kras. Spreker weet niet, of de heer van Es nu ookzoo'n groot
voorstander zou zijn van het gezag in Rusland. De heer Eiker
bout zegt nu, dat hij dat niet geloofter wordt dus onderscheid
gemaaktals het gezag handelt, zooals de anti-revolutionnairen
willen, dan moet het gehandhaafd worden, maar anders dus
niet. Er zijn toch tijden geweest, dat de anti-revolutionnairen
ook revolutionnair waren, zooals b.v. in den 80-jarigen oorlog.
Op zijn beurt is ieder revolutionnair en als het noodig is,
dan worden revolutionaire middelen gebruikt. Hebben de
anti-revolutionnairen zich er b.v. tegen verzet, toen in Duitsch-
land de kronen rolden? Het gezag is alleen dan te billijken,
wanneer het zedelijk en geestelijk overwicht heeft en het kan
dit het beste behouden door de geestelijke en zedelijke be
hoeften der bevolking te bevredigen.
De heer Goslinga wees op de gestie van sommige sociaal
democraten en van de gemeentebesturen, waarop sociaal
democraten invloed uitoefenen, die als slechte voorbeelden
gesteld werden. Spreker moet daartegen opkomen. De financiën
van bijna alle gemeenten zijn slecht, enkele als Den Haag
en Wassenaar uitgezonderd. Er zijn groote uitgaven, waaraan
geen enkel gemeentebestuur zich kan onttrekken; daaren
tegen dalen de inkomsten. Gaat het nu aan den slechten
toestand van een gemeente als Rotterdam, die zoo ontzaglijk
geteisterd wordt door de werkloosheid, veel meer dan Leiden,
en waar de hoofdbron van bestaan, het scheepvaartbedrijf,
zoo ontzaglijk lijdt onder den economischen toestand, te
wijten aan het optreden van de sociaal-democraten?
De heer Goslinga vraagt, of dat gemeentebestuur wel voor
zijn taak berekend is.
De heer van Eck vraagt, of men hier nu daarover moet
spreken. In Rotterdam is de Wethouder van Financiën een
sociaal-democraatmaar de dure wethouders, die de financiën
hebben opgegeten, waren geen sociaal-democraten, n.l. de
heeren Nivard, katholiek, en de Jong, een partijgenoot van
Wethouder Goslinga. Deze hadden voor Openbare Werken en
Maatschappelijken Steun millioenen noodig.
De heer Manders zegt, dat zij dan niet goed op elkaar
hebben gelet.
De heer van Eck had een dergelijke ondeugende opmerking-
van den heer Manders niet verwacht.
Het is niet zijn bedoeling iets te verwijten aan de heeren
Nivard of de Jong, maar men heeft niet het recht de schuld te
werpen op den socialistischen Wethouder de Zeeuw; het geld
was eenvoudig noodig en de Wethouder van Financiën moet
het dan verschaffen. De drie wethouders samen dragen de ver
antwoordelijkheid. Spreker komt er dan ook tegen op, dat de