DONDERDAG 10 DECEMBER 1931. 507 men het recht te meenen, dat die feiten en beschuldigingen niet juist zijn, maar het is toch geen gewoonte om beschuldi gingen, waarvoor men feiten aanvoert, als verdachtmakingen te qualificeerendat is geen uitdrukking die in den mond van den Voorzitter past. Spreker weet, dat in het algemeen de leiding dezer vergadering moeilijk is en dat de Voorzitter wel eens uitdrukkingen doorlaat, die beter niet uitgesproken konden zijn; dat de Voorzitter misschien hier eens te sterk en daar te zacht optreedt, is niet kwalijk te nemen, maar dat is geen uitdrukking die men mag gebruiken, wanneer die zaak ernstig wordt behandeld en men op grond van feiten grieven uit, die eerst geuit zijn in de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon, hetgeen echter niet geholpen heeftmen wil dan hier de publieke opinie te hulp roepen en voert feiten aan, die men kan onderzoeken, die dus bewezen moeten worden onjuist te zijn, maar dan mag men niet zeggen, dat het ver dachtmakingen zijn. Spreker hoopt dat de Voorzitter inziet, dat hij in dat opzicht te ver is gegaan. Volgens den heer Knuttel holt de sociaal-democratie achter uit; in Leiden is het hoogtepunt al bereikt; de sociaal-demo craten vermijden debat en de congressep worden voor een belangrijk deel bezocht door vrijgestelden en bezoldigden. Spreker ontkent natuurlijk volstrekt niet, dat in dezen buiten gewoon moeilijken crisistijd de sociaal-democratie in verschil lende landen in moeilijkheden verkeert. Het zou struisvogel politiek zijn dat te ontkennen, en het spreekt vanzelf, dat vooral in die landen, waar de sociaal-democraten zich min of meer aan de regeering hebben verbonden of de regeering zelf in handen hadden, een belangrijk deel van de nood lijdende bevolking, die in een min of meer wanhopigen toe stand verkeerde, de sociaal-democratie den rug toekeerde en zich wendde tot de communisten of de fascisten. Spreker ontkent dat niet, maar als men daaruit de conclusie trekt, zooals de heer Knuttel doet, dat de sociaal-democratie „achter uitholt", dan is dat alleen maar een wensch van den heer Knuttel, en een fanaticus als hij ziet dikwijls wat hij wenscht. Alle politieke partijen hebben hun ups en downsin de eerste plaats is dat het geval in alle landen en in de tweede plaats heeft de communistische partij ook den tijd gekend, dat zij achteruitging; dat kwam weer terecht en zoo zal het met de sociaal-democraten ook wel gaan. Volgens den heer Knuttel hebben de sociaal-democraten in Leiden hun hoogtepunt bereikt, maar dit kan men niet bewijzen; in den korten tijd tusschen de Raads- en Staten verkiezingen, toen dus de economischetoestand ook reeds zeer ongunstig was, zijn de sociaal-democraten in Leiden nog vooruit gegaan. Wat de kwestie van het vermijden van het debat betreft, de vergaderingen worden over het algemeen slecht bezocht. De vergaderingen, die nog vrij goed worden bezocht zijn de bijeenkomsten, die worden opgeluisterd door muziek, de protest vergaderingen, enz. Deze vergaderingen Jeenen zich niet zoo goed voor debatteeren. Als men tegenover de bourgeoisie staat en er heerscht geen eensgezindheid, dan benadeelt dit den uitslag en den indruk naar buiten. De heer Knuttel vraagt of dit ook de reden is om bij de verkiezingen geen debat te houden. De heer van Eck zegt, dat er in Januari een debat zal plaats hebben tusschen P. J. Schmidt en Lou de Visser in het Concertgebouw. De communisten krijgen de helft van de plaat sen en de sociaal-democraten de andere helft, eninuiterst korten tijd waren alle plaatsen uitverkocht. Zal dit nu worden een vruchtbare uitwisseling van gedachten of zal het voor de vrienden van den heer Knuttel een gelegenheid zijn om dien linkschen farceur aan de kaak te stellen, wat voor een ver rader hij is, en voor de sociaal-democraten eens om te zien, hoe de Visser voor zijn broek krijgt. Voor dergelijke debatten gevoelt spreker niets; wel voor ernstige gedachtenwisselingen, waar men rustig kan debat teeren. Wanneer men evenwel vijandig tegenover elkaar staat, beteekent het alleen het in een hoek dringen van een ander of hem figuurlijk gesproken een pak slaag geven. Spreker heeft wel eens hooren zeggen, dat een vruchtbaar debat alleen mogelijk is, als men vlak bij elkaar staat, en spreker gelooft, dat dit juist isvoor een debat als door hem beschreven, voelt spreker niets. Hoe komt de heer Knuttel er toch aan, dat de congressen van de S. D. A. P. voor een groot deel bezocht zouden worden door vrijgestelden? De heer Knuttel weet niets van sprekers partij. Geen sprake van, dat de arbeiders het woord niet zouden krijgen, zooals de heer Knuttel nu zegt. De z.g. vrij gestelden in de S. D. A. P., een enkele burgemeester, wet houder of Gedeputeerde, vormen een verdwijnend klein aantal onder de afgevaardigden op de congressendaar komen menschen, die het vertrouwen hebben van de arbeiders en van de afdeelingen. Bij de verantwoording van het Partij bestuur krijgt elk afgevaardigde gelegenheid daarover het woord te voeren; de heer Knuttel is vroeger lid van de S. D. A. P. geweest, maar weet er nu niets meer van. Het is gemakkelijk, om te ridiculiseeren, maar wat praesteeren de communisten? De sociaal-democraten hebben hier een staat van dienst; het is geen kleinigheid te kunnen zeggen, dat 1/? van de bevolking achter hen staat; dat be teekent, dat zij die onttrokken hebben aan de burgerlijke sfeer en gebracht in de socialistische; het zijn niet allen goed onder legde socialisten, maar zij zijn aan den kapitalistischen ge- dachtengang onttrokken. Wanneer de S. D. A. P. 10.000 stemmen behaalt, dan is voor spreker niet hoofdzaak, dat er hier 10 sociaal-democraten zijn, maar dat een belangrijk deel van de Leidsche arbeidersbevolking het vertrouwen in het kapitalisme heeft verloren en met verlangen uitziet naar het socialisme. Wat heeft de partij van den heer Knuttel in dien tijd gedaan? Zij schijnt wel gewerkt te hebben, maar het resultaat is verbijsterend gering. Spreker herinnert zich, dat 20 jaar geleden, bij de splitsing, 60 a 70 menschen naar de nieuwe partij zijn overgegaan; niet 42, zooals de heer Knuttel zegt, maar meer. Hoeveel zullen er nu zijn? De heer Knuttel zegt: meer, maar daar heeft hij dan ook 20 jaar over gedaan en als de strijdende arbeiders hier eenige beteekenis hebben, dan is het te danken aan de sociaal-democratie en niet aan de communisten. Spreker geeft toe, in dezen tijd zijn er veel wanhopige elementen, die de leiding van den heer Knuttel kiezen, maar dat geeft hem nog niet het recht om, terwijl hij hier in Leiden nog zoo bitter weinig bereikt heeft, nog zoo weinigen aan zijn zijde heeft gekregen en nog zoo weinig succes heeft gehad met de bestrijding van het kapitalisme, aldus over de sociaal-democraten den staf te breken; die hebben altijd één lijn getrokken; wie hen 12 jaar geleden den Raad zag binnentrekken, zal tot de conclusie komen dat zij het zelfde zijn gebleven. Kan men dat van de communisten zeg gen? De heer Knuttel zeide in 1919: mijn standpunt is, in geen geval wethouder, maar dat standpunt neemt de S. D. A. P. niet in. In Amsterdam en elders hebben de communisten echter dit jaar op een communistischen candidaat voor het wethouderschap gestemd; men heeft nog geen verklaring gehoord, waaraan te wijten of te danken is, dat de communisten nu een gansch ander standpunt innemenwas dat op order van Moskou? De sociaal-democraten zijn in elk geval con sequent gebleven en hebben altijd tegen het aanvaarden van wethouderszetels opgezien, maar hebben altijd gezegd: er kunnen omstandigheden zijn, dat wij ze moeten aanvaarden. Ook zeide de heer Knuttél in 1919, naar aanleiding van de woorden van den heer Oostdam: „Ik denk echter, dat we nog wel een klein poosje in deze kapitalistische maatschappij zullen blijven leven.", het volgende: „Misschien korter dan U denkt." Hij dacht toen ook al, evenals nu, dat het socialisme zoo spoedig zou komen. Spreker acht het zeer gewenscht., dat men duidelijk tegen over elkaar stelt de communistische en de sociaal-democra tische taktiek; hij heeft in eerste instantie reeds gezegd, dat hij zeer groote bezwaren heeft tegen het regelrecht aansturen op burgeroorlog door de communisten. Spreker begrijpt, dat ook de communisten daartegen bezwaar zullen hebben, maar hun overtuiging brengt mee, dat slechts de burgeroorlog de oplossing kan brengen; spreker heeft daartegen twee ernstige bezwaren. In de eerste plaats blijft spreker van meening, dat een burgeroorlog veel wreeder is dan een gewone oorlog. Er is gezegd, dat bij een burgeroorlog veel minder slachtoffers vallen; spreker wil dat aannemen, maar in een burgeroorlog strijdt men tegen elkaar; men weet niet wie vriend en wie vijand is; het leidt'tot daden van individueele terreur; zoo'n oorlog haalt de menschen meer naar beneden dan een gewone oorlog tusschen verschillende volken. Dit betoog zal evenwel geen indruk maken op hen. die meenen, dat de eenige op lossing een burgeroorlog is; als men slechts die noodzakelijk heid ziet, dan aanvaardt men ook de nadeelen ervan. Yoor hen echter, die meenen, dat dit niet is te billijken, die integen deel meenen, dat het een verkeerd middel is, heeft een dergelijk betoog, dat een burgeroorlog het dierlijke element in den mensch versterkt en opwekt, wel waarde, en deze opvatting der communisten moet dan ook om die reden worden be streden. Spreker vindt in de tweede plaats burgeroorlog altijd een ondeugdelijk middel, dat juist de komst van het socialisme zal vertragen. De methode van de communisten is de massa in actie te brengen en straatbetoogingen te houden, niet de ordelijke betoogingen, zooals ze door de S. D. A. P. worden gehouden, maar een geheel ander soort, die desnoods ingaan tegen de orde, vastgesteld door de wettige autoriteiten; deze betoogingen leiden tot gevechten, waar mettertijd bloed zal vloeien; dan komt de wensch bij de arbeiders op om zich te wapenen en zich te verzetten. Indien de heer Knuttel de menschen zoo bij

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 3