DONDERDAG 10 DECEMBER 1931. 527 De heer Schüller vraagt het woord voor een persoonlijk feit en zegt, dat hij de interruptie tegen den heer Romijn had geplaatst in de meening, dat de Wethouder tijdens het betoog van mevrouw Braggaarde Does lachte. Mocht dit niet juist zijn, dan neemt spreker de door hem gebruikte uitdrukking onvoorwaardelijk terug. Mocht het wel juist zijn, dan neemt spreker de uitdrukking ook terug, maar dan acht spreker de wijze van handelen van den Wet houder tegenover mevrouw Braggaarde Does, verre van juist. De heer Romijn zegt, dat het geenszins zijn bedoeling is geweest te lachen om hetgeen mevrouw Braggaarde Does betoogde, en dat dit dan ook niet het geval is geweestspreker is dankbaar voor de woorden van den heer Schüller. De heer Verweij zegt, dat zeer sterk is aangevallen zijn voorstel inzake de invoering van een zakelijke bedrijfs belasting. Daartegen zijn verschillende bezwaren ingebracht, en zelfs menschen van naam op belastinggebied zijn aan gevoerd om de ondeugdelijkheid van het heffen van een dergelijke belasting aan te toonen. Het moge wellicht wat vreemd klinken, maar als het er om gaat tegen deze belasting bezwaren in te brengen, dan zou spreker ook nog wel in staat zijn om aan de genoemde bezwaren nog enkele toe te voegen. Maar als het alleen om de bezwaren zou gaan, dan zou de praktijk van onze belastingwetgeving zoo zijn, dat er niet veel belastingen zouden overblijven. Tegen de personeele belasting zijn b.v. uit belastingtechnisch oogpunt bezwaren aan te voeren, maar dit geldt ook voor de grondbelasting, de belasting op de publieke vermakelijkheden, enz. Het is maar hoe men tegenover die heffingen staat. Nu staat het er zoo mee, dat deze belasting, zooals die werd geregeld in de verordening van 22 Januari 1923, voor Leiden een vrij sterk progressief karakter droeg. Volgens die ver ordening zou door een bedrijf met minder dan 10 arbeiders geen belasting verschuldigd zijn. Eerst bij meer dan 10 arbeiders, zou men belastingplichtig worden. De progressie loopt dan tot 20 arbeiderseerst dan gaat de belasting tenvolle drukken op het bedrijf, in dien zin, dat men de maximum belasting moet betalen. Deze belasting werkt dus buitengewoon progressief en heeft dus lang niet zoo erge bezwaren als men hier wil doen voorkomen. De Gemeenteraad is niet bij machte ideale belastingen te heffenmen moet zich bepalen tot de heffingen, waartoe de Rijkswetgeving den gemeentebesturen de bevoegd heid geeftdat daarbij de zakelijke bedrijfsbelasting is, is niet aan spreker te wijten, maar was de uitdrukkelijke wensch van hen, die dit in de wet hebben opgenomen. Zelfs bij de laatste wijziging van de Gemeentewet is deze belasting nog gehandhaafd. Het is dus niet sprekers taak al die bezwaren uit technisch oogpunt te beschouwenmen moet echter vragen of de gemeente het geld noodig heeft en dan moet de Wethouder toegeven, dat versterking van de inkomsten in deze omstandigheden niet onwelgevallig is. De heer Goslinga zegt, dat dit een slechte werking zou hebben op de werkloosheid. De heer Verweij zegt, dat men niet kan volhouden dat door een zoo progressieve belasting de werkloosheid zal worden vermeerderd. Wanneer iemand zijn fabriek wil stilleggen of arbeiders ontslaan, zal hij dat ook doen zonder deze be lasting; dat is een quaestie van aanvoelen; redelijkerwijs kan men niet zeggen, dat door deze kleine bedragen de werkloos heid wordt vergroot. De arbeiders betalen die belasting toch principieel beschouwd worden alle heffingen uit arbeid be taalt de conclusie daaruit is, dat de arbeiders alle belastingen betalen. De heer Bosman stemt dit toe, maar het is den Raad toch niet mogelijk daaraan een einde te maken. Sprekers voorstel tot verhooging der opcenten op de ver mogensbelasting heeft van verschillende kanten steun ge kregen; niemand minder dan de heer de Reede staat in dit opzicht aan zijn zijde; spreker kan in de gegeven omstandig heden trotsch op dien steun zijn. Het motief, waarvan de heer Wilmer zich bedient om de beslissing hierover uit te stellen tot Maart a.s., kan spreker niet bewonderen; aan alle kanten is het gewenscht, dat er geld komt in de gemeentekas, al is het nog zoo weinig en het is geen juist argument om te zeggen, dat men met de heffing daarvan wachten moet. De heer de Reede sprak zich te dezen aanzien open en duidelijk uit; het is hier meer een prestige-quaestie in dien zin, dat, mocht mettertijd tot verhooging van die belasting moeten worden overgegaan, hij het beter acht, dat dit van het College uitgaat. Maar dan zou spreker gaarne aanhouding van zijn voorstel wenschen, tot die zaak in Mei a.s. aan de orde gesteld kan worden, zoodat er dan praeadvies over wordt uitgebracht. Als dat zoo is, dan handhaaft spreker zijn- voorstel aan de hand van argumenten, die door' raadsleden zijn aangevoerd, maar welke vroeger nooit ten gunste van deze belasting zijn gebezigd. De steun die van onverdachte zijde aan het voorstel is gegeven, is voor spreker reden genoeg om het te hand haven. Niemand zou een betere bestrijding van sprekers voor stelling met betrekking tot de rentevergoeding, die aan de bijzondere schoolbesturen is verschuldigd, inzake de waarborg som en den grond, waarop de school staat, hebben kunnen geven dan een vertegenwoordiger van een dergelijk bijzonder schoolbestuur zelf. Het spreekt vanzelf, dat de besturen van dergelijke bijzondere scholen ongaarne verlaging van het rentetype aanvaarden. De opzet van sprekers opmerking is geweestIs er uit dezen post voor het gemeentebestuur iets te halen? Is dit een illusie, dan moet sprekers opmerking als ongedaan worden beschouwd. Spreker kan evenwel nu niet beoordeelen, of het voor de gemeente niet goedkooper zou zijn die waarborgsom terug te betalen. Spreker heeft deze zaak aan de orde willen stellen, omdat hij meende een mogelijkheid te zien tot verlaging van de uitgaven. Wil het College van Burgemeester en Wethouders een en ander niet als een vingerwijzing aanvaarden, dan moet spreker zich daar bij neerleggen, maar voor spreker staat het nog niet vast, dat wat betreft deze uitgave alles volledig in orde is. Tijdens het antwoord van Wethouder Goslinga op de opmerkingen van spreker, heeft spreker op verschillende oogenblikken een gevoel van stijgende verontwaardiging niet kunnen onderdrukken, vooral toen de Wethouder zich bediende van deze beeldspraak: ,,Men slaat eerst de beenen stuk, en dan zegt men: Nu loop maar verder." in verband met het feit, dat de sociaal-democraten destijds voor die belastingverlaging hebben gestemd. Spreker wil duidelijk zijn, maar hij hoopt, dat deze zaak in de toekomst niet meer aan de orde zal worden gesteld. De motieven, die de sociaal democraten destijds er toe hebben geleid om voor dat voorstel te stemmen, zijn dezelfde geweest als die, welke de voor stellers tot hun voorstel hebben gebracht. Op dat oogenblik was die verlaging financiëel volkomen verantwoord en het is spreker een raadsel hoe de heer de Reede dat in strijd wil brengen met het principe der sociaal-democraten, alsof die niet voor belastingverlaging kunnen stemmen, in welke omstandigheden dan ook. Het is spreker niet bekend, dat de sociaal-democraten op het standpunt staan: nooit belasting verlaging; alleen schermen zij er nooit zoo mee, omdat daar van zoo heel moeilijk sprake kan zijn. Het is meer een leuze geworden, een speculeeren op niet bepaald edele gevoelens van de ingezetenen, die graag zoo weinig mogelijk belasting betalen, maar de sociaal-democraten staan tegenover belasting verlaging eenigszins anders misschien, omdat geld noodig is voor de taak, die de gemeente heeft te vervullen, maar er is geen sprake van, dat zij in principe belastingverlaging zouden verwerpen. Hetzelfde motief als tot dat voorstel tot belastingverlaging leidde was voor de sociaal-democraten aanleiding om daarvóór te stemmen. Bovendien wist bij die verlaging niemand, dat de uitkeering uit het Gemeente fonds millioen zou tegenvallen; als men dat had geweten, zou ook de heer de Reede het onverantwoordelijk hebben geacht in die omstandigheden die verlaging in te voeren. Spreker vindt het dus misplaats en een soort galery play van den Wethouder om een dergelijke beeldspraak te gebruiken. Bovendien is daarvan geen sprake. Iemand zijn beenen stuk slaan en dan zeggen: vooruit, is eigenlijk een misdaad en dat verwijt de Wethouder den Raad; niet dat spreker het zoo opneemt, maar hij acht die uitdrukking toch verkeerd ge bezigd. De Wethouder acht de voorstellen der S. D. A. P. in strijd met die belastingverlaging; spreker beweert op de meest positieve wijze, dat alle voorstellen der sociaal-demo craten in de gegeven omstandigheden voor aanneming vat baar zijn. Er is geen sprake van, dat onder deze omstandig heden de bouw van eenige bewaarscholen buiten het bereik van Leiden zou liggen; de gemeente kan ongetwijfeld uit voering geven aan de gedachte van het verleden jaar aan genomen voorstel. Acht de Wethouder b.v. een uitgave voor een badhuis in de gegeven omstandigheden niet ver antwoord? De heer Goslinga. Neen. De heer Verweij acht die volledig verantwoord. Zoolang spreker hier zit, is dit voorstel bij elke begrooting besproken men wordt er tureluursch van; het is nu 10 jaar lang al aan den gang en spreker kan het allerminst bewonderen, als men nu aan de crisis van het oogenblik een argument ontleent om er tegen te opponeeren. Zoo is het met tal van andere voorstellen. De opmerking van den Wethouder, dat de voor stellen van de S. D. A. P. onuitvoerbaar zijn in de gegeven omstandigheden, heeft zeer veel gemeen met de paniek stemming, waarvan spreker sprak, waartoe voor Leiden echter geen aanleiding bestaat. Uit het prospectus voor de nieuwe leening blijkt, dat de gemeentefinanciën kern gezond zijn.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 23