DONDERDAG 10 DECEMBER 1931. 525 Spreker waarschuwt er tegen, dat men niet om de moeilijk heden te ontgaan, zijn toevlucht zal gaan nemen tot over dreven voorzichtigheid en onmatige zuinigheid; daarmede wordt de gemeente niet gediend, en ook niet de belangen van de ingezetenen. Een gezonde durf en een doeltreffend optreden zijn de juiste wijze om door deze moeilijkheden heen te komen. Burgemeester en Wethouders moeten zich reken schap geven van hetgeen gedaan kan worden en zij zullen daarbij ernstig moeten overwegen welke werken van primair belang zijn. Spreker heeft kort geleden gewezen op de verbouwing van de Lakenhal; een werk, dat niet van primair belang is; er zijn evenwel andere werken, die wel op het eerste plan staan men zal een compromis moeten trachten te vinden tusschen hetgeen noodzakelijk is en de moeilijkheden op financiëel gebied. De opmerking van den heer Yerweij, dat er geen aanleiding tot beperking is, is spreker niet recht duidelijk, vooral niet wanneer de heer Verweij er bij zegtwij moeten een krachtigen aandrang uitoefenen op het Rijk. De heer van Eek wees er terecht bij de kwestie van den Leidschen Hout op, dat als de gemeente geld geeft, zij ook moet weten wat er precies mee gebeurt. Denkt men dan, dat het Rijk geld zal geven zonder precies te weten wat er mee zal gebeuren? Het Rijk stelt dan in de eerste plaats de voorwaarden. Men is op den verkeerden weg, als men dien grooten broer er bij haalt, omdat men dan de kans loopt dat die groote broer met een zweep komt en het de gemeente lastig maakt. De gemeente moet zoodanig beleid voeren, dat zij vrij blijft van de inmenging van het Rijk en dat de autonomie gehandhaafd blijft. Spreker geeft den heer van Eek toe, dat de burgerlijke partijen niet tegen eenige tonnen opzien, maar doet de S. D. A. P. dat dan wel? De begrooting is sluitend en de Wethouder houdt dat onder alle omstandigheden vol; spreker kan hem daarin tot op zekere hoogte geen ongelijk geven, maar de posten, die in de rekening over 1932 voorkomen, zullen zich niet zoo gemakkelijk laten kneden als de ramingen, Avaarmede de be grooting sluitend is gemaakt; er zijn zwakke punten in de begrooting, b.v. de steun aan maatschappelijk hulpbetoon, en ook nog andere, die in de laatste dagen zeer scherp naar voren zijn gekomen, allereerst de krappe raming. Spreker is het niet met den heer Knuttel eens, dat in deze begrooting wel eenige tonnen speling zou kunnen zitten, zooals vroeger wel eenser zit misschien wel eenige reserve in, maar die is toch buitengewoon zwak en onzeker, vooral omdat de uit gaven zoo weinig te berekenen zijn. Men kan de stabiliteit der ontvangsten wel zeer scherp op den voorgrond stellen, maar in dezen tijd is de stabiliteit der uitgaven toch al zeer moeilijk te peilen. Spreker ziet in de uitgaven voor steun een groot gevaar voor het evenmchtdie vallen geheel buiten den invloed van het College; dit moet aanvaarden wat de tijdsomstandigheden brengen; niemand zal er voor te vinden zijn van den steun den sluitpost van de rekening te maken. Een ander zwak punt is, dat de tot nog toe bijzonder uit gevoerde werken steeds zijn gefinancierd uit het fonds voor stadsverbetering; dat was een prachtige oplossing, die echter niet altijd kan duren en die straks teneinde zal zijn; dan zal blijken, dat die werken tenslotte weer de rekening gaan be lasten. Ook daar is dus kans, dat vrij wat meer zal moeten worden uitgegeven dan wellicht thans geraamd is. Tenslotte zal de rente van de nieuwe leening, die 40.000.van Onvoor zien heeft ingeslikt, worden gevolgd door een nieuwen rente- post, wanneer het noodig wordt verdere leeningen te sluiten, te meer waar het kapitaal reeds is uitgegeven. De reserve in deze begrooting heeft dan ook op het oogenblik buiten gewoon weinig beteekenis; de algemeene reserve is op het oogenblik vrijwel de eenige bron, waarop men terug kan vallen, wanneer op de rekening een tekort zou ontstaan. De finan- ciëele positie van Leiden is op het oogenblik en onder deze omstandigheden nog steeds buitengewoon gunstig. Hoe de crisis zich ook zal ontwikkelen, men kan gelukkig dit feit vasthouden, dat men hier, meer dan in andere plaatsen, minder afhankelijk is van de crisisgevolgenzeer veel posten zijn daarvoor vrij ongevoelig; dat blijkt al wanneer spreker iets zegt over het belastingstelsel; hij is het volkomen met den heer Yerweij eens, dat vele belastingen hier zeer stabiel zijn en dat het gevaar, dat groote verschillen daarin te Areezen zijn, niet zoo heel groot is. De voorstellen, die de heer Yerweij niettemin doet ter verbetering ervan, kan spreker niet met bui tengewoon veel vertrouwen tegemoet zien en bespreken. Over het voorstel van den heer Verweij inzake progressieve heffing- der opcenten op de personeele belasting zal praeadvies uit gebracht worden, maar dat zal wel afwijzend moeten zijn, omdat de verhoudingen hier nu eenmaal niet zoo zijn, dat daarvan iets te verwachten is. 65 van de Leidsche perceelen hebben een huurwaarde tot ƒ300.slechts zeer weinig percee len, enkele procenten, hebben een zeer hooge huurwaarde5 hebben een huurwaarde boven 750.Waar de progressie zal moeten eindigen bij een huiuwaarde van 2000.ter- Avijl men dan feitelijk geen perceelen meer heeft, die belast kunnen worden, kan van progressie van eenige beteekenis niet worden gesproken. Bovendien is die belasting al sterk progressief en werkt zij uitstekend, wat kinderaftrek be treft, zoodat zij in de lagere klassen buitengewoon weinig drukkend is. Tot ƒ4.70 per Aveek is ook het meubilair geheel vrij; het zijn bedragen van ƒ0.60, ƒ0.70 en ƒ0.90, zoodat spreker zich wel eens afvraagt of dergelijke pietluttige bedragen het eigenlijk wel waard zijn, om daarvoor het geheele apparaat der administratie aan den gang te zetten. Dit zijn evenwel de grensgevallen, die nu eenmaal onder de wet vallen en dus ook behandeld moeten worden. Bovendien gaat de inning van de belastingen bij de werk- loozen met bijzondere soepelheid gepaard, zoodat deze men- schen niet door belastingschuld in moeilijkheden kunnen komen. In den druk van de personeele belasting, den druk op de uiterlijke omstandigheden, zijn ook wel factoren van draagkracht, maar men moet er ook rekening mee houden, dat in dezen tijd van opgevoerd levenspeil menigeen te zeer belast is, omdat hij verder is gegaan dan hij mocht gaan. Er is ook een groep van menschen, die zich in een beteren tijd hebben geïnstalleerd, en die nu een grooten druk moeten erAraren, omdat het inkomen is achteruit gegaan. De belasting drukt dan dubbel zwaar. Er is zoo weinig reden om te zeggen: men moet het halen van de meer gegoeden. Spreker zou gaarne Avillen, dat de heer van Eek dat nader zou definiëeren; voordat men dergelijke beweringen uit, moet men de cijfers raadplegendeze zijn voor Leiden zeer ongunstig. Spreker weet dan ook niet waar men het zou Avillen halen; men kan toch niet enkele menschen alles laten betalen! Moet het inkomen dan zoo worden ge nivelleerd, dat het geen inkomen meer is; men kan toch menschen met een inkomen van 4000.niet onder de pers leggen? De andere belastingvoorstellen zijn reeds door den Wet houder bestreden en spreker sluit zich daarbij aan. Al deze belastingen hebben de tendenz het leven duurder te maken, en dat is niet gewenscht. Als de inkomens naar beneden gaan, zullen de kosten van het levensonderhoud dien weg ook op moeten. Moet onder de gewijzigde omstandigheden de gemeente niet komen met een verlaging van de tarieven? Spreker geeft den Wethouder gelijk, dat hij daarmede nu niet- komt, omdat er anders weer een gat in de begrooting zou komen. Maar als het zoo door gaat als het nu gaat, dan zullen de tarieven naar beneden moeten, niet alleen voor den midden stand, voor de zakenmenschen, wier onkosten niet meer in evenredigheid zijn met hun omzet, maar ook voor de salaris- en loontrekkers, omdat ook deze niet meer blijven, wat zij geweest zijn. Gewaakt moet worden voor het levenspeil, in dezen zin. dat men de koopkracht zooveel mogelijk moet bewaren. De opcenten op de vermogensbelasting hebben in deze omstan digheden sprekers volle instemming. Spreker zal niet voor het voorstel van den heer Verweij stemmen, omdat hij wil vast houden aan het feit, dat het College een sluitende begrooting heeft ingediend, en omdat de leiding aan het College moet blijAren. Evenwelvóór alles, ook voordat de reserves worden aangetast, behoort deze belasting te worden ingevoerd. Spreker heeft nooit meegedaan aan het „sparen" van het kapitaal; vroeger waren er evenwel goede motieven aan te voeren om deze belasting niet in te voeren. Deze zijn er nog, op zich zelf beschouwd, maar wanneer de omstandigheden veranderen en er moeilijkheden komen, zoodat men geen sluitend budget kan krijgen, dan is de tijd daar om hen meer te laten betalen, die draagkracht hebben boven anderen. Vroeger heeft spreker er ook in gezien een plagerij, alweer belastingArerhooging, maar zoo kan men daarover op het oogenblik niet meer redeneeren.' Volgens de laatst bekende gegevens is de opbrengst in hoofdsom vran de vermogens belasting geslonken van 135.000.tot 70.000.zoodat die opcentenverhooging zeer noodig zou zijn, om de opbrengst van die belasting te behouden; wanneer het zoover komt, dat het College blijkt, dat op verschillende posten geld noodig is, dan rekent spreker er op, dat het allereerst met die belasting- komt; anders zou spreker het College zeer ernstig in gebreke moeten stellen en zeer veel spijt hebben, zich onder deze om standigheden aan de leiding van het College te hebben toe vertrouwd. Spreker zegt dit niet, om in het minst onaan genaam te zijn voor hen, die wat bezittenhij gunt hun dat best, en ook niet omdat hij de gedachte heeft, dat zij de hand op de zak houden; in de laatste dagen is gebleken, dat er veel gegeven wordt, de groote lijsten in de verschillende bladen bewijzen het medeleven in de geheele maatschappij, ook bij de bezitters. Spreker zegt dit dus alleen, omdat thans de omstandigheden zoo ernstig zijn geworden, dat van elk middel, maar vooral

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 21