524 DONDERDAG 10 DECEMBER 1931. geslagen, en toen is dadelijk dit bedrag met 5 ets. verminderd. Dat is geen verdachtmaking, maar spreekster staat voor de juistheid ervan in. Spreekster heeft het geval L genoemd, een gezin van 7 personen, zonder inkomsten, 3.50 huur, 0.40 fonds, steun 5.Er is iemand bij spreekster geweest om te spreken over dit geval, met de bewering, dat als daarin niet zeer spoedig verandering komt, die vader van dat gezin zijn handen ver keerd uitslaat. Al die gevallen kunnen gecontroleerd worden. Met zijn bewering, dat de heer Vallentgoed toch den dank van de ondersteunden ontving, grijpt de heer Romijn zich aan een stroohalm vast, evenals dit het geval is met de 2 door den heer van Es genoemde gevallendat beteekent toch niets, evenmin als het door den heer Wilbrink gesprokene. De heer Yallentgoed heeft even hard als spreekster altijd tegen deze feiten gevochten; wanneer men hem dankte, was dat niet voor de milde hulp van Maatschappelijk Hulpbetoon, maar voor de moeite en de vele onderzoekingen, die hij deed, niet voor het kleine weinigje, dat zij van Maatschappelijk Hulpbetoon kregen. De Wethouder wil deze gevallen niet onderzoeken; dat is wel gemakkelijk, maar de schijn is tegen hem. Spreekster is dan ook overtuigd, dat de Wethouder ook de andere Raadsleden zeer teleurgesteld heeft: immers, de heer van Es zeide niet te gelooven, dat het waar kon zijn, maar dat de Wethouder wel met feiten zou komen en daar tegen in zon gaan. Spreekster heeft nog lang niet alles verteld van Maatschappelijk Hulpbetoon, hoe de menschen daar over het algemeen behandeld worden, wanneer zij om steun komen; de menschen hebben geen gelegenheid om vrijuit te spreken; er is geen gelegenheid om eventueele klachten te uiten of om iets uit hun verleden te vertellen; dat kan men niet doen in het bijzijn van Jan en Alleman; dat moet alles voor een loketje gedaan worden; dan wordt hun het raampje voor de neus dichtgesmeten en dan zegt de politie agent direct: wie volgt. Laat men bedenken, dat zij die bij Maatschappelijk Hulpbetoon komen, ook menschen zijn. Spreekster zou zich schuldig gemaakt hebben aan verdacht makingen; wat zij medegedeeld heeft, zou alles en dan ook alles onjuist, onwaar, onrechtvaardig en onvolledig zijn; het eenige onvolledige is, dat spreekster geen namen genoemd heeft, maar die kan de Wethouder nog steeds ter inzage krijgen; als bewijs van wat spreekster gezegd heeft, dat het volkomen juist en waar is, zal spreekster voorstellen, daar naar een onderzoek door een commissie te doen instellen uit en door den raad te benoemen, welke een onderzoek zal instellen naar de juistheid van hetgeen door spreekster over de misstanden bij Maatschappelijk Hulpbetoon beweerd is. De heer de Reede heeft tevergeefs in deze besprekingen trachten te beluisteren, dat er behalve het kapitalisme nog heel wat meer oorzaken zijn voor de crisis, die de geheele wereld teistert en allerlei onaangename en ernstige gevolgen ook voor Leiden met zich sleept. Men heeft hier immers niet te doen met een crisis in den gewonen zin der staathuis houdkunde, maar met een cumulatie van omstandigheden van vele jaren, die geleid hebben tot den zeer ernstigen toestand van het oogenblik. Spreker noemt b.v. de aanleiding tot en de verwoestende gevolgen van den oorlog en niet minder de onverantwoordelijke wijze, waarop na den oorlog met het geld is gehandeld. Al deze factoren zijn te samen belangrijker dan de wijze, waarop de productie wordt geleid. Al deze factoren werken samen; zij maken het juist door hun veelvuldigheid zoo moeilijk om den juisten en den kortsten weg te vinden, die ons uit het moeras brengt. Spreker noemt ook het vredesverdrag van Versailles en de middelen van ver weer, die de volkeren te baat nemen om zich te beschermen, zonder rekening te houden met hetgeen voor alles noodig is voor de oplossing van de crisis, een vrij handelsverkeer. Spreker zal op deze dingen niet ingaan, omdat een en ander te ver buiten deze begrooting staat en een uitvoerige ge- dachtenwisseling daarover min of meer buiten de orde is. Spreker is het niet eens met den heer Knuttel, dat de op lossing kan worden gevonden in het Russische productie systeem. Spreker is zeker niet het eenige lid in deze ver gadering, dat er zeker van is, dat de huidige productie methode haar taak nog niet heeft voleindigd, en dat hoopt, dat men steeds meer de productie zal reglementeeren, dat men steeds meer maatregelen zal treffen om te zorgen, dat elk lid in het productiesysteem het deel zal krijgen, dat hem toekomt. Spreker heeft er reeds meer op gewezen, dat de regeeringen niet zijn de kapitalistische regeeringen in den Marxistischen zin van het woord; zij zijn ,,mede-reglementeerders" van den arbeid. Wanneer men ziet welke gunstige gevolgen daaruit voor de arbeiders zijn voortgekomen, dan mag toch wel met eenige voldoening worden gewezen op de resultaten van de laatste eeuw. Ieder, die de toestanden van 40, 50 jaar gelden vergelijkt met de toestanden van nu, zal niet kunnen ont kennen, dat de arbeiders zeer zijn vooruitgegaan en'grooter welvaart genieten dan vroeger het geval is geweest. De financiëele toestand is ten gevolge van de crisis*zonder eenigen twijfel moeilijk geworden, maar ook in dit opzicht moet spreker eenige opmerkingen bestrijden, die van eenzijdig heid getuigen. Het is nog niet zoo lang geleden, dat de geld markt zich sloot voor de kasbehoeften van de gemeenten. Daarin is nu een kleine kentering ten goede gekomen. Nu zeggen verschillende leden, dat dit is omdat de groote banken de koorden van de beurs dicht houden, aangezien de gemeente lijke politiek hun niet welgevallig is. Dit is nu wel een ver klaring, die men in sommige kringen gaarne hoort, maar is zij ook juist? Het valt niet te ontkennen, dat de groote banken minder gemakkelijk zijn geweest met het afgeven van geldmaar of dit komt doordat de koorden van de beurs dicht gehouden worden, of doordat men erkent de onmacht van de banken om de kapitalen te kunnen financieren, is niet hetzelfde. Het laatste is de ware reden. Het vertrouwen is zeer geschokt; het publiek brengt het geld niet meer naar de groote banken, maar haalt het er weg; het brengt het liever naar de Postspaarbank of bewaart het zelf. Men zoekt zijn geld zoo veilig mogelijk te beleggen en dan is het be grijpelijk, dat de groote banken, die vóór alles bedacht moeten zijn op zeer groote liquiditeit en zeer bedacht moeten zijn op het in stand houden daarvan, alleen omdat de gemeenten geld noodig hebben hun betaalkracht niet kunnen aantasten. Ook andere instellingen, die vroeger de gemeenten zeer ter wille waren, hebben eenvoudig de beurs gesloten; zoo weiger den verschillende Rijksinstellingen, die vroeger altijd bereid waren, de jongste leening van 2 millioen op te nemen; dat was geen vijandelijkheid tegenover de gemeente, maar integen deel druk van de Regeering, die weet dat zij het geld noodig heeft ook ten bate der gemeenten. Ook doet het geschokt vertrouwen het publiek afkeeren van de leeningen van ver schillende gemeenten, zooals b.v. Rotterdam, dat al in een zeer ongunstige positie in deze verkeert. De Regeering heeft die gemeenten met vele millioenen geholpen en waar dergelijke eischen worden gesteld, is het te begrijpen, dat de Regeering de hand legt op het geld, dat zij voor de algemeene welvaart van de bevolking meent noodig te hebben. De heer Knuttel heeft gezegd, dat er weinig middelen zijn om het geld winst gevend te beleggen; verder is de productie op winst gericht. Nu zijn in niet al te engen zin de banken ook productie-appa raten; zij willen dus winst maken, evenals het publiek, maar toch komt er geen of niet voldoende geld los. Bewijst dat niet, dat het vertrouwen geschokt is; men durft de winst niet aan, omdat men bang is, zijn geld niet terug te krijgen. Een ander bewijs is, dat de Regeering heeft afgezien van de conversie van de 6 %-schuld op 1 Maart. Doordat het vertrouwen er niet meer is, zijn de voorwaarden voor een leening zoo ver bazend moeilijk, hetgeen ook de gemeenten in bijzondere moeilijkheden brengt. De leening-1932, een voor 5 jaar, dus een kasgeldleening op langen termijn, is daarvan een uit stekend voorbeeld; het is niet de leening, die de gemeente noodig heeft en die zij op de normale manier kan aflossen. Over 5 jaar moet het geheele bedrag aflosbaar worden gesteld. Leiden is bijzonder gunstig af geweest met zijn leening; zij is geheel volteekend tegen 100 het was een succes en bewijst, hoezeer de reputatie van Leiden gunstig is, maar wanneer de omstandigheden over 5 jaar, bij de aflossing, minder gunstig zijn, dan zit Leiden voor moeilijkheden eii zal het het geld moeten terug betalen ondanks alles en dan is het afhankelijk van de voorwaarden, die dan gesteld worden. De late dekking der kapitaalsuitgaven, die hier een zeer ongunstigen omvang heeft aangenomen, omdat men zooveel kasgeld had, de heer Knuttel wees terecht op het Stadhuis fonds, speelt de gemeente nu leelijke parten; men had ook vroeger kunnen leenen en dan had de Wethouder van Finan ciën zooveel geld gehad als hij maar wilde en had hij veel minder bezwaar gehad met de uitvoering van verschillende werken. 1 Januari 1931 was reeds 4 millioen in verschillende werken vastgelegd, voorwaar geen kleinigheid, welk bedrag- geheel in een leening kon worden opgenomen. Spreker oefent door dit te constateeren niet de minste critiek uit op het College of op den Wethouder; die gewoonte was algemeen; niettemin is het een technische fout, die zich nu wreekt; daarom is het dienstig, dat zoodra de gelegenheid zich voor doet, de gemeente die andere gelden behoorlijk op de kapitaal markt brengt en op normale condities dat geld tracht te leenen, zoodat de aflossing geregeld voort kan gaan. Spreker zegt dat alles niet om ongerustheid te zaaien. Integendeel, de heer Verweij heeft gesproken van een paniek stemming en de Wethouder heeft daarop een antwoord gegeven, maar spreker heeft daarvan hier weinig bemerkt; hij heeft er ook geen vrees voor gehad; zoodra de moeilijk heden bekend waren heeft hij vragen gesteld aan den Wet houder; omdat hij overtuigd was, dat het antwoord be vredigend moest zijn.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 20