DONDERDAG 30 DECEMBER 1931. 523 leden missen bij opheffing van Maatschappelijk Hulpbetoon; spreekster rekent zich zelf daar niet toe, want zij maakt zich schuldig aan verdachtmakingen volgens de Voorzitter. Buiten spreekster zijn er echter maar 2 leden, die reeds langer lid zijn van Maatschappelijk Hulpbetoon; van de anderen, die nog maar kort lid zijn en 2 nog geïnstalleerd moeten worden, moet men nog maar afwachten, wat zij op dit gebied zijn. Er zouden dus geen bekwame menschen beschikbaar zijn, wanneer Maatschappelijk Hulpbetoon werd opgeheven, maar hoe gaat het dan met de lichtfabrieken, het abattoir, de gestichten? Daarvoor heeft men toch ook gemeentelijke commissies uit den Raad! Dat is toch geen reden en spreekster moet haar voorstel dan ook handhaven. Wat betreft spreeksters voorstel, om de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon elke week te doen vergaderen, zeide de Wethouder, dat spreekster alles te weten kon komen wat zij wilde; de Secretaresse zou spreekster op aanvraag alle gegevens verstrekken. Maar op dien grond heeft spreekster toch haar voorstel niet verdedigd, maar omdat spreekster als lid van Maatschappelijk Hulpbetoon niet in de gelegenheid was, na te gaan, hoe voorstellen, die spreekster na heel veel moeite er door gekregen had, naderhand weer verworpen werden zonder dat spreekster er iets van wist; het was spreek sters grief juist, dat zij als lid van Maatschappelijk Hulpbetoon zich niet verantwoordelijk kon stellen voor besluiten, niet door haar genomen. Spreekster is er trotsch op, dat heel veel menschen, dat is geen verdachtmaking of veronder stelling, dat kunnen de heeren Romijn en Goslinga bevestigen, naar haar toekomen en van haar hulp verwachten, een bewijs, dat zij vertrouwen stellen in spreeksters werkwanneer zij met klachten komen, weet spreekster er absoluut niets van, want zij is niet bij de behandeling van die zaken geweest en zij meent toch als lid van Maatschappelijk Hulpbetoon het recht te hebben, daarover mede te stemmen. Spreekster mag die vergaderingen wel bezoeken, maar niet medestemmen en dan heeft dat geen zin; daaraan heeft men dan niets. De heer Romijn is niet ingegaan op de door spreekster genoemde gevallen, volgens den heer Romijn was alles wat spreekster zeide onjuist, onwaar en onrechtvaardig. Volgens den Wethouder gebruikte spreekster dit als truc om op die manier een hooger beroep te krijgen bij den raad Spreekster kan de verzekering geven, dat het den Wethouder niet zal gelukken zich daarvan zoo gemakkelijk af te maken. Spreekster wil nog op enkele gevallen ingaan. Spreekster heeft de gevallen alleen alfabetisch aangeduid, omdat zij in het openbaar geen namen wilde noemen. Zij heeft echter de namen er bij geschreven om het zoodoende voor den Wethouder gemakkelijker te maken om de gevallen te onderzoeken. Niets zou voor den Wethouder gemakkelijker zijn, om als hij er zoo zeker van was, dat alles op leugens berustte, de Secretaresse van Maatschappelijk Hulpbetoon op te bellen en te vragen: geef mij eenige gegevens voor dat en dat geval, opdat ik daarop kan antwoorden. Wanneer de Wethouder zegt dat alles, wat spreekster heeft gezegd, onjuist is, dan mag spreekster aannemen, dat in de vergaderingen van Maatschappelijk Hulpbetoon deze misstanden niet meer voor zullen komen. Is het onjuist en onwaar dat, als er in een gezin is b.v. 20.gezinsinkomen, doordat er twee groote kinderen zijn, die werken, men zegt, dat daar geen steun noodig is, omdat er nog inkomen is? De Wethouder behoeft hierbij niet te lachen, want daarvoor is geen reden en hij is in het geheel niet blij. De heer Schüller zegt, dat dit bij het schofterige af is. De heer Romijn zegt, dat de heer Schüller zelf het beste zal weten, wat schofterig is. Mevrouw Bragg aak,de Does vraagt, of het niet waar is, dat als vader en moeder gesteund worden met 5.of 7.50, men niet alleen den vader maar ook de beide zoons dwingt te stempelen? Is het niet waar, dat als een alleen staande werklooze om nachtverblijf vraagt, hem dit alleen wordt verstrekt als hij overdag naar den Werkinrichting gaat? Is het niet waar, dat kooplieden met wat handelsgeld worden afgescheept en als zij na 4 weken komen met de mededeeling, dat het handelsgeld op is, dat zij dan worden afgewezen? De heer Romijn zegt, dat mevrouw Braggaarde Does toch weet, dat men altijd goederen in natura krijgt en geen geld; hoe kan zij dergelijke dingen hier beweren? Mevrouw Braggaarde Does zegt, dat de heer Romijn heel goed weet, dat men wel geld krijgt; dan kan de heer Goslinga het hem beter vertellen. De heer Romijn. Tegenwoordig niet meer. Mevrouw Braggaarde Does zegt, dat de menschen dikwijls 5.steun krijgen. Nu is ingesteld, dat de menschen handelsgeld krijgen. Desnoods wil spreekster nog wel even de feiten noemen. De heer Knuttel acht het in elk geval schandelijke prac- tijken, of het nu geld is dan wel waren. Mevrouw Braggaarde Does vraagt, of het soms ook niet gebeurt, dat menschen 5 of 7 keeren steun aanvragen, maar teruggezonden worden en moedeloos worden. Is het ook niet waar, dat in het voorjaar, zonder dat men weet of de menschen werk kunnen krijgen, hen op de keien werpt? Is het ook niet waar, dat men den steun voor menschen, die, spreek ster geeft dat toe, beter in een tehuis voor ouden van dagen of in een ziekeninrichting kunnen zijn, maar dat nu eenmaal niet willen en daartoe toch niet gedwongen kunnen worden men kan daarvoor bepaalde redenen hebben niet te hoog stelt, want, zoo zegt men: dan gaan zij er nooit heen? De heer Romijn vraagt, hoe het mogelijk is, dat mevrouw Braggaarde Does dat hier durft te zeggen en te vragen. De heer Goslinga sluit zich daarbij aan; dat is niet waar. Mevrouw Braggaarde Does zegt, dat het wel waar is. Is het ook niet waar, dat men er oogenblikkelijk geloof aan hecht, wanneer de dokter zegt, dat een of andere ziekte niet zoo erg is, maar dat men de menschen eigenmachtig afscheept, wanneer de dokter soms zegt, dat veel eieren en melk b.v. noodig zijn? De heer Romijn. Nooit ofte nimmer! Mevrouw Braggaarde Does dankt den Wethouder daarvoor, want zij zal hem daaraan houden. Is het niet waar, dat steun van 5.en 7.50 gewoonte is en van 12.50 en 15.uitzondering? Is het ook niet waar dat tot menschen, die klagen over lagen steun, in verband met hun hooge huur, gezegd wordt, dat zij dan maar moeten uitzien naar een goedkooper huis. Die menschen hebben nog zoo gemakkelijk niet een ander huis. Is het dan ook niet waar, dat groote gezinnen, waar door de rechterzijde altijd zoo over geroepen wordt, met 10 of 12, dikwijls kleine, kin deren, dus zonder inkomsten, met 12.50 of 15.afgescheept worden. Spreekster komt weer op de door haar genoemde gevallen terug; dat alles zou dan verdachtmakingen zijn. Men behoeft niet te denken, dat spreekster het veranderd heeft; men be hoeft haar niet te gelooven, maar men kan dat in het verslag lezen. Is het b.v. niet waar, dat die weduwe, 57 jaar oud, fonds 2.65, aan steun ƒ7.50 ontvangt? Is het niet waar dat die oude man van 70 jaar, maar weer, evenals vroeger, moest gaan peuren en toen afgewezen is; hij heeft zich toen tot spreekster gewend en tenslotte heeft hij nu 5.steun. Spreekster noemt het geval C. 8 Personen, 2.50 huur en 5.steunhet betreft hier een los werkman, waarover meermalen gesproken is. Er zijn kleine kinderen en geen andere inkomsten. De Raad is natuurlijk niet in staat al die gevallen na te gaan, maar spreekster heeft ze in Maatschappelijk Hulp betoon dikwijls ter sprake gebracht en de bezwaren opgenoemd. Spreekster acht het haar recht hierover te spreken; zij heeft deze gevallen genoemd, omdat zij overtuigd is van de juistheid en het is gebleken, dat niemand er iets tegen kon zeggen. Spreekster heeft de gevallen juist genoemd om het voor den Wethouder gemakkelijk te maken een onderzoek in te stellen. Spreekster heeft precies opgegeven hoeveel huur er moest worden betaald, hoeveel ondersteuning werd genoten, enz. Spreekster geeft toe, dat de kooplieden, die zij ook heeft genoemd, moeilijk te controleeren zijn, wat hun inkomsten betreft, maar men weet, dat het voor die menschen moeilijk is, omdat vele den handel aanpakken en vele varkens maken de spoeling dun. Daarom heeft spreekster meermalen gezegd: Deze menschen lijden op deze manier oncontroleerbaar honger. Spreekster noemt geval D, van zeer recenten datum; het kan gemakkelijk worden nagegaan7 personen, man en vrouw ziek, kind ongelukkig, de beide zoons werden verplicht te stempelen; ƒ7.50 steun; huur ƒ5.15. Spreekster heeft een koopman genoemd; hij is weduwnaar met 10 kinderen, en is afgewezen. Men moet toch begrijpen, dat het voor deze menschen uiterst moeilijk is op het oogenblik. Verder heeft spreekster gesproken over een gezin van 6 personen, waarvan de vrouw ziekelijk was; de steun be droeg ƒ6.een gezin van 8 personen, opgeborgen in het menschenpakhuishet jongste kind was 12 weken, het oudste 9 jaar; er werd eerst 80 cent, later 75 cent, voor olie gegeven, terwijl er 2.75 of 3.voor olie noodig was; de olie is af-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 19