522 DONDERDAG 10 DECEMBER 1931. daartoe bijdraagt, ongevraagd toch goedkeuring aan den Minister vraagt voor dezen maatregel, te meer waar reeds jarenlang elk jaar een dergelijke Kerstuitkeering door liet College is voorgesteld zonder die bepaling. Spreker heeft echter niet een toezegging van het College vernomen, om die Kerstuitkeering te verhoogen tot 50 hij zon gaarne zien, dat het College inzag, dat daarvoor alles te zeggen en daar tegen niets in te brengen is. Kerstmis valt dit jaar zoodanig, dat men in die week 3 achtereenvolgende Zondagen heeft; in die feestweek moeten de werkloozen iets extra's voor hun gezin kunnen aanschaffen; daaraan wordt in belangrijke mate voldaan door die uitkeering op 50 te stellen. Het zou zeker een goeden indruk maken en doen blijken, dat het College inzicht heeft in wat voor de werkloozen moet geschieden, wanneer het zelf het initiatief daartoe nam, zonder dat een voorstel daartoe moet worden aangenomen. Spreker verzoekt nogmaals het College dit voorstel over te nemen; mocht het onverhoopt daartoe niet bereid zijn, dan verzoekt spreker den Raad dringend het in het belang van de werkloozen, in verband met de Kerstmisviering, aan te nemen. Mevrouw Braggaarde Does is aangenaam getroffen, dat niemand naar aanleiding van haar opmerkingen de houding en de adviezen van Maatschappelijk Hulpbetoon heeft ver dedigd. Daaruit is dan ook voor spreekster voldoende gebleken, dat verandering in de werkwijze zeer noodzakelijk is. Onder de omstandigheden, waaronder Maatschappelijk Hulpbetoon verkeert, is het noodig, dat men niet op den ouden voet voort gaat, omdat nu de raad geen zeggenschap heeft over Maat schappelijk Hulpbetoon. Spreekster herinnert zich nog, dat een nieuw gekozen lid aan den Voorzitter van Maatschappelijk Hulpbetoon vroeg: Heeft de gemeente er nu niets over te zeggen? De Voorzitter antwoordde daarop: Absoluut niets; wij kunnen doen wat wij willen. Spreekster heeft toen op gemerkt: Alleen mag de gemeente het geld voteeren. Als de Voorzitter opmerkt, dat het onmogelijk is Maat schappelijk Hulpbetoon over te brengen naar Burgemeester en Wethouders, dan is dat voor spreekster nog geen bewijs. Voor spreekster is van veel waarde, dat de heer van Es heeft gezegd: Als waar is, hetgeen mevrouw Braggaarde Does heeft gezegd, dan rijzen mij de haren te berge. Spreekster kan de volle verzekering geven, dat alles op waarheid berust en dat niets is gefantaseerd, maar spreekster wil geen geloof op gezag en komt hierop nog terug. De heer van Es heeft gesproken over enkele gevallen. 1°. over een geval, waarover spreekster reeds gesproken had, en 2°. over een geval, dat hij tegenover die van spreekster wilde plaatsen. De gevallen van den heer van Es raken kant noch wal. Spreekster heeft het niet gehad over een gezin, dat in den zomer veel verdiend had, en dat nu maar dadelijk bij Maatschappelijk Hulpbetoon kwam. Dit zou zij evengoed afkeuren. De heer van Es heeft gesproken over een stucadoors- gezin, waar 150.per week inkwam. Deze menschen waren zoo verstandig geweest iets voor den winter weg te leggen, maar wie heeft betoogd, dat dit een geval zou zijn voor Maat schappelijk Hulpbetoon? Het zou totaal verkeerd geweest zijn als deze menschen zich tot Maatschappelijk Hulpbetoon hadden gewend. Het tweede geval betrof een gezin, waar 17.50 inkwam en waarvan de man voor 20.niet wilde werken. Spreekster heeft den heer van Es verzocht haar even de feiten te willen mededeelen: hoe groot dat gezin was, hoeveel de huur be droeg, hoeveel bij-inkomsten er precies waren; de heer van Es heeft dat wel toegezegd, maar spreekster heeft deze gegevens nog niet ontvangen; zij kan er dus niet verder op ingaan. De heer Wilbrink heeft zich bij voorbaat tegen verlaging van den steun van Maatschappelijk Hulpbetoon verklaard; spreekster hoopt, dat de Wethouder zich dit voor gezegd zal houden. Verder heeft de heer Wilbrink gezegd, dat spreekster in verband met de georganiseerden zou hebben gesproken van paupers en bona fide arbeiders. Dat woord is door spreekster niet gebruikt; wel stelt zij voor, den georganiseerden hun uitkeering te doen geven via den vakbond, omdat zij met feiten aangetoond geeft, hoe de behandeling is bij Maatschappelijk Hulpbetoon. Men moet arbeidersgezinnen, die uitgeput zijn door werkloosheid van langer dan een jaar, en een steunbedrag krijgen, waarvan zij kunnen leven, maar niets meer, er voor behoeden, dat zij door Maatschappelijk Hulpbetoon worden gesteund met 5.of worden afgewezen; daarom stelt spreekster voor, die uitkeering te doen geschieden, niet door Maatschappelijk Hulpbetoon, maar door den vakbond; dat zijn geen verdacht makingen, maar feiten. De heer Bergers kan alleen zijn voor aanvaardbare en practisch uitvoerbare voorstellen; het zal spreekster be nieuwen, of volgens hem alle voorstellen van de S. D. A. P. onuitvoerbaar en onaanvaardbaar zijn, daar verschillende daarvan al in andere gemeenten zijn uitgevoerd. Acht de heer Bergers b.v. spreeksters voorstel tot verstrekking van schoenen en pantoffels en van schoolkindervoeding tijdens de vacantie practisch onuitvoerbaar, dan kan men toch weinig respect hebben voor het gemeentebestuur, omdat dit niet kan uit voeren, wat in andere plaatsen reeds werkelijkheid is. De heer Wilmer heeft natuurlijk volkomen het recht, als bewonderaar van particulieren steun, met de sociaal democraten te verschillen, maar dan moet de manier, waarop men dien steun verleent, en waarop die ontvangen wordt, toch ook beter zijn dan zooals b.v. de Roomsch-Katholieken het vorige jaar deden, n.l. bij het maken van muziek, en dit jaar door een collecte in de stad; onder het mom van geld inzamelen voor de werkloozen, was dat geld alleen gestemd voor de Roomsch-Katholieke werkloozen. De heer Wilmer zegt, dat dat onwaar is; mevrouw Braggaarde Does moet geen onwaarheid vertellen. Er stond met heel groote letters opvoor de Roomsch-Katholieke werkloozen. De heer Verweij heeft echter de ervaring opgedaan, dat aan de huizen anders is gesproken. De heer Manders ontkent dit. Mevrouw Braggaarde Does noemt het optreden van den heer Knuttel zeer aanmatigend, te meer waar deze zeide, dat spreekster getracht had, hem op haar hand te krijgen. Spreekster heeft niets meer en niets minder beweerd dan dat, wanneer de arbeiders door de heerschende wantoestanden in verzet komen, de burgerlijke partijen wel moesten bedenken, dat het niet communisten of sociaal-democraten waren, die dat gezaaid hadden, maar dat dit kwam voor verantwoording van de meerderheid, die hier op het oogenblik de lakens uitdeelt. De heer Knuttel heeft niet goed begrepen spreeksters voorstel tot opheffing van Maatschappelijk Hulpbetoon en tot overbrenging daarvan naar het College van Burgemeester en Wethouders met een commissie van bijstand; spreeksters doel was daarbij, dat de Raad zoodoende meer gelegenheid had van meer nabij na te gaan wat door die commissie ge daan werd. Spreekster moet nu een zeer onprettige kwestie behandelen. De Voorzitter heeft, toen spreekster de feiten had genoemd, haar van verdachtmaking beschuldigd, zonder dat hij zich eerst op de hoogte had gesteld en voordat hij had nagegaan, of alles wel waar was. De Voorzitter heeft vanmiddag getracht er om heen te draaienhet zou hier niet betreffen de persoon van spreekster, maar de zaak van Maatschappelijk Hulp betoon, maar spreekster gelooft, dat zij zich dit wel degelijk kan aantrekken als een beleediging. Alleen wanneer de Voor zitter zich van tevoren degelijk op de hoogte had gesteld en had geconstateerd, dat het niet op waarheid berustte, had hij zich in dien zin mogen uitlaten. Wanneer in het vuur van het debat een van de leden een minder gepast woord gebruikt, moet de Voorzitter daarop wijzen, dat is tenvolle zijn recht, ook zijn plicht, maar als de Voorzitter één van de leden, die iets in het midden brengt, waarvoor dat lid ten volle instaat, beschuldigt van ver dachtmaking, dan kan dat niet door den beugel. Spreekster gevoelt zich dan ook diep gegriefd. Volgens den Voorzitter zou spreekster de leden van dat College hebben aangetast, maar niets is minder waar. Maandag j.l. heeft spreekster nog gezegd, dat hoewel zij van meening is, dat men bij Maat schappelijk Hulpbetoon naar beste weten heeft gehandeld, zij met de werkwijze van deze instelling niet accoord kan gaan zij is ervan overtuigd, dat deze instelling niet werkt in den geest van de meerderheid van den raad, maar spreekster heeft niemand van de leden van dat College aangetast. Ook zou spreekster volgens den Voorzitter de armlastigen daarmede hebben afgeschrikt, maar spreekster geeft den Voor zitter de verzekering, dat de menschen pas daarheen gaan, als de nood tot het uiterste gestegen is. Dit argument van den Voorzitter raakt dan ook kant noch wal. Zelden zal het zijn voorgekomen, dat een Wethouder een begrootingsrede heeft gehouden als de heer Romijn nu. Spreekster is er dan ook zeker van, dat de eerste begrootings rede van dezen Wethouder zelfs de rechterzijde niet heeft kunnen bevredigen. Spreekster acht deze houding, als men het een verdediging- kan noemen, een Wethouder onwaardig. De heer Romijn begon met te zeggen, dat hij was tegen gemeentelijke commissies; o.a. was een argument van hem, dat dit voorstel al meermalen verworpen is. Maar dat ligt toch niet aan de voorstellers. Al wordt het weer verworpen, spreekster is voornemens het het volgend jaar weer te doen; dat is een argument van niets. Verder zou men zulke bekwame

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 18