520 DONDERDAG 10 DECEMBER 1931. heër Romijn ook spreker tegengevallen. Spreker had ver wacht dat de Wethouder in ieder geval klaar en duidelijk zijn meening zou zeggen ten opzichte van het departement, dat hij heeft te beheeren, maar van alle redevoeringen van de Wethouders is die van den heer Romijn de meest vage gebleven. De heer Romijn heeft zich niet bepaald uitgelaten over zijn plannen ten aanzien van het sociale werk der gemeente, maar heeft wel in enkele bedekte termen aangekondigd, dat zijn medewerking was te verwachten tot verlaging van het levenspeil der bevolking, in het bijzonder van dat der arbeidersklasse; verlaging van de loonen van het overheids personeel zal hoogstwaarschijnlijk bij hem geen tegenstand ondervinden. Reeds bij de begrooting voor 1931 heeft hij zich zelfs in dien geest uitgelaten, dat er zooveel geld weggaat aan salarissen hier; ook ten aanzien van den werkloozensteun heeft spreker niet heel veel vertrouwen, dat die bij den heer Romijn in vertrouwde handen is. De heer Romijn zeide niet te begrijpen, dat spreker hem spoed verweet bij de behandeling van de zaak van het Rijks subsidie voor de werkloozenondersteuning, omdat spreker het College juist altijd te weinig spoed verwijt. Het gaat er maar om, wat het College en de Wethouder in hun mars hebben en voornemens zijn; spreker had heelemaal geen behoefte om bij den Wethouder op spoed aan te dringen ten aanzien van zijn voornemen, om mede te werken, binnen kort de steunnormen voor de werkloozen naar beneden te schroeven, aangezien het bij spreker vaststond en ook bekend was, dat de Wethouder daarheen stuurde. De heer Romijn heeft zelf op spoed aangedrongen en het was alleen vreemd dat er, nadat hij al het mogelijke had gedaan om die zaak zoo spoedig mogelijk in kannen en kruiken te brengen, een stilstand is gekomen, en dat men, vóór de laatste maand, niet wist wat het College van plan was, totdat men eindelijk hoorde, dat deze zaak zoo lang had getraineerd, omdat nog steeds niet bekend was, welk percentage de Regeering zou willen geven in de kosten der werkloozenondersteuning, zoodat de Wethouder nog niet met een omlijnd voorstel dien aangaande bij den Raad kon komen. De Raad weet nu, dat hij zoo spoedig mogelijk dat voorstel zal krijgen. De heer Romijn prees zich zelf, omdat de heer Goslinga, zijn collega's aansporende tot zuinigheid, daarbij niet het woord tot hem richtte, waarmede hij dus wil zeggen, dat de heer Goslinga, reeds vóórdat hij de portefeuille van Sociale Zaken aan hem overdroeg, wist dat die zaak bij hem in goede handen was en dat de heer Goslinga dingen, die deze met zijn democratische gevoelens, die hij toch nog wel heeft, niet zou weten overeen te brengen, in veiliger handen dacht bij den heer Romijn, die op dit gebied dan wel zou doen wat de heer Goslinga liever niet doet. Er was dus geen reden voor den heer Goslinga om den heer Romijn tot de noodige zuinigheid aan te sporen; dat stond reeds tevoren vast, zelfs zoo, dat de werkloozen daarvan binnenkort de nadeelen zullen onder vinden. Op sprekers verwijt inzake zijn eerste optreden als Wet houder, waarbij hij zich niet van al te democratischen kant liet kennen, door de organisaties niet of slechts enkele dagen gelegenheid te geven, met hun besturen te overleggen, ant woordde de heer Romijn, dat hij zich van het oordeel van de S. D. A. P. over zijn houding niet zóó veel zou aantrekken. Deze gevoelens zijn wederkeerig. De Burgemeester en ook de Wethouder hebben er hun afkeuring over uitgesproken, dat spreker smalend zou hebben gesproken over het crisis comité. Zij hebben ook ontkend, dat dit crisis-comité niet zuiver tot stand zou zijn gekomen uit zucht tot filantropie, maar dat hier bijbedoelingen hebben voorgezeten. Het is niet alleen sprekers, maar veler overtuiging, dat dit comité met bepaalde doeleinden in het leven is geroepen. Natuurlijk wil spreker niet ontkennen, dat tal van leden met goede gevoelens bezield zijn, maar de voorbereiding en de instelling ervan, de stoot, die van regeeringszijde er aan is gegeven, is naar de meening van sprekers partij een gevolg van de vrees, dat dezen winter, als er geen maatregelen zouden worden genomen, ongeregeldheden niet zouden uitblijven. Men heeft er tevens een middel in gevonden om de actie van de moderne arbeidersbeweging om de regeering op haar plicht te wijzen, te ondergraven door op andere wijze iets te doen, waarmede de principes van de S. D. A. P. in strijd zijn. Spreker heeft deze meening nog; z. i. hebben deze over wegingen er toe geleid om dit comité in het leven te roepen. Spreker zegt, dat wat betreft de voorstellen, die hij heeft ingediend, hij heeft begrepen ook uit het feit, dat de Wethou der er met geen woord is op ingegaan dat men het beter acht, dat sprekers voorstellen worden besproken, wanneer de kwestie van het Rijkssubsidie in den raad ter sprake komt. Het lag niet in zijn voornemen om deze voorstellen on beslist te laten; reeds de vorige maal heeft hij gezegd, dat het voor hem niet hetzelfde was of ze nu of later aan de orde zouden komen, omdat ze daardoor misschien meer kans op aanneming zouden hebben; spreker gelooft niet, dat er bij uitstel iets te winnen is. Maar hoe het ook zij, spreker wil er in bewilligen, dat een aantal van de door hem ingediende voor stellen worden uitgesteld totdat de bewuste Rijkssubsidie kwestie in den raad wordt behandeld, maar spreker vertrouwt er dan op, dat dit nog gebeurt in den loop van deze maand. De Voorzitter zegt, dat de bedoeling is, dat op 21 December a.s. deze kwestie aan de orde komt. De heer van Stralen wil er toch enkele voorstellen van losmaken, omdat de bedoeling is, dat de uitvoering daarvan op 1 Januari a.s. zal plaats hebben. Spreker wil die voorstellen dan ook graag bij deze begrooting zien behandeld en liefst aangenomen. Spreker heeft er reeds op gewezen, dat het voorstel, be treffende het vervallen van den tweeden norm, dus een ver mindering van de uitkeering na 15 a 20 weken een zaak is, die zeer klemt, omdat door de lange werkloosheid reeds vele werklooze gezinnen daarvan de dupe zijn geworden; deze menschen hebben na 20 weken werkloosheid den steun zien verminderen met 1.spreker acht het noodzakelijk, dat de steun niet wordt verminderd; daarvoor zou noodig zijn, dat sprekers voorstel om tijdelijk de tweede normbepaling uit het reglement te schrappen, wordt aangenomen. Hetzelfde geldt voor het voorstel betreffende het niet afvoeren, als in één jaar 2 maanden is gewerkt. Zelfs de Rijksregeling heeft betere bepalingen dan die van Leiden. In andere plaatsen is dit geheel anders geregeld; wanneer men b.v. in Amsterdam na zekeren tijd van de steunverleening wordt afgevoerd, kan men daarvan in beroep komen, zoodat de organisaties die gevallen kunnen bespreken, waardoor afvoering kan worden voorkomen. Als men hier 2 maanden niet gewerkt heeft, wordt men van de steunverleening af gevoerd en er is geen instantie, die kan trachten, dat te voor komen. Spreker hoopt, dat het College er geen bezwaar tegen heeft over deze voorstellen hier te beslissen, te meer waar hij met genoegen heeft vernomen, dat ook aan de overzijde daarvoor belangstelling bestaat en dat men ook daar inziet, dat het in dezen tijd noodzakelijk is die bepaling tijdelijk te wijzigen. Spreker wil hierbij ook betrekken zijn voorstel inzake de losse transportarbeiders. Ook dit kan moeilijk uitgesteld worden, omdat tal van losse transportarbeiders, die maanden lang geen werk hebben kunnen vinden door de stagnatie en de malaise, vooral in het transportbedrijf, reeds sinds maanden uitgesloten zijn van de gemeentelijke steunverleening, daar zij maar 42 dagen per jaar gesteund kunnen worden; bij uitstel hiervan blijven zij in elk geval buiten steun tot het volgend jaar, daar zij per 1 Januari weer naar de kassen teruggaan. Spreker zou gaarne zien, dat reeds deze maand besloten werd, dat zij in de steunverleening konden worden teruggebracht. Het voorstel van den heer Knuttel om de uitkeering aan alle werkloozen met 2.50 te verhoogen gaat in dezelfde richting als die van spreker, die hij geneigd is te laten rusten tot de behandeling van liet Rijkssubsidie. Spreker weet niet of de heer Knuttel bereid is, in uitstel toe te stemmen. De heer Knuttel zegt, dat dit natuurlijk zal moeten blijven rusten. De heer van Stralen kan niet steunen het voorstel van den heer Knuttel tot verhooging van den steun met 2.50 en tot een uitkeering ineens van 25.Als spreker voorstellen doet, zijn die ook uitvoerbaar en dat kan van de voorstellen van den heer Knuttel niet altijd gezegd worden. Trouwens, hij geeft zelf toe, dat zijn voorstellen maar een demon stratie zijn De heer Knuttel: Zoolang de arbeiders er niet achter staan De heer van Stralen is dat met den heer Knuttel eens, maar daaruit vloeit voort, dat de heer Knuttel zijn voor stellen niet zoo nauwkeurig redigeert, dat het hem minder kan schelen of door aanneming het College ze moeilijk of heele maal niet kan uitvoeren. Een steunnorm van 15.zooals spreker voorstelt, is alleszins billijk, en heeft vroeger hier ook bestaan; bovendien worden door de groote gemeenten pogingen gedaan om de steunnorm tot dat bedrag verhoogd te krijgen; spreker heeft in die actie iets meer vertrouwen dan de heer Knutteldie is ingegeven door de gedachte om, zoo eenigszins mogelijk, concessies van de Regeering los te wringen en dan heeft sprekers voorstel meer practisehen zin dan dat van den heer Knuttel, want men heeft kans, een steun te krijgen, gelijk aan die van de groote plaatsen, maar natuurlijk absoluut niet op een, die daarboven gaat. Daardoor worden bij de werkloozen verwachtingen opgewekt, die niet

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 16