466 DINSDAG 8 DECEMBER 1931. minder dan twee maanden hebben gewerkt, niet van de steun- verleening af te voeren, is in dezen tijd alles te zeggen. Er zijn zeer vele gevallen aan te wijzen, waarbij een werkman, door gebrek aanwerk, geen twee maanden per jaar kan werken. In de metaalindustrie te Leiden zijn de voorbeelden voor het grijpen. Iets anders is of het voorstel van den heer van Stralen wel goed geformuleerd is en weergeeft hetgeen de voorsteller waarschijnlijk zelf bedoelt. De heer van Stralen bedoelt met die uitgetrokken werkloozen waarschijnlijk de bona fide werk- loozen. Indien dit inderdaad de bedoeling is, zou spreker gaarne zien, dat de heer van Stralen de redactie in dien geest wijzigde. De heer van Eek heeft voorgesteld een centralen dienst voor de levensmiddelenvoorziening in te stellen. Spreker is het met den heer van Eek eens, dat door het in 't leven roepen van een dergelijken dienst op dit gebied wel eenige verbetering is te verwachten, doch daardoor wordt te veel ingegrepen in de vrijheid van het publiek. Wilde men een goedkoopere levens middelenvoorziening, dan zou men feitelijk den betrokken handelaar een zeker rayon moeten aanwijzen, waarbinnen hij zijn waar te koop kon aanbieden. Spreker vreest echter, dat er dan heel wat stof zou opwaaien. Spreker heeft een andere gedachte, welkè hij Burgemeester en Wethouders in over weging zou willen geven, nl. het op verschillende plaatsen in de stad openstellen van vrije markten, waardoor het voordeel bereikt zou kunnen worden, dat eenige prijsvermindering ver kregen werd. Spreker is van oordeel, dat met eenige mede werking van Burgemeester en Wethouders een dergelijke proef wel zou kunnen slagen. Tegen de in een ander voorstel van den heer van Eek ver vatte gedachte om advies in te winnen van de Ambtenaren- organisaties, betreffende de quaestie van de medezeggenschap, schijnt bij Burgemeester en Wethouders ook geen overwegend bezwaar te bestaan. Waar langzamerhand ook de mede- zeggenschapsidee meer en meer baan breekt, zou het verstandig zijn, wanneer nu reeds tot het instellen van een onderzoek werd overgegaan, waardoor een betere kijk op deze materie verkregen zou worden. Het saneeringsplan BouwelouwensteegParadijssteeg schijnt een vasteren vorm aan te nemen. Deze zaak is vol strekt niet nieuw. Spreker herinnert zich, dat ongeveer 20 jaar geleden een soortgelijke gedachte is opgekomen, welke naar het scheen voor uitvoering vatbaar was, en waaraan ten grondslag lag het tot stand brengen van een verbindingsweg vanaf de Haarlemmervaart door het terrein der Lichtfabrieken over de Volmolengracht, en verder door het gedeelte Paradijs steegBouwelouwensteeg naar de Hooigracht. Reeds toen werd den bewoners aangezegd, dat een zoodanig plan bestond, waarbij hun werd aangeraden naar andere woningen om te zien. Deze zaak is dus reeds van ouden datum en had mis schien toen gemakkelijker tot stand kunnen komen dan nu. Waar het College thans mededeelt, dat binnenkort nadere plannen den Raad zullen bereiken, acht spreker het niet noodig hier op spoed aan te dringen, tenzij het plan nog geruimen tijd op zich zal laten wachten. Wanneer kunnen dergelijke plannen tegemoet gezien worden! Tegen weder-invoering der zakelijke bedrijfsbelasting moet spreker zich zeker verzetten, daar deze op dit oogenblik weinig voordeel op zal leveren, gelet op het klein aantal werk nemers, in de bedrijven werkzaam. In de omstandigheden, waarin de bedrijven nu verkeeren, is het absoluut uitgesloten, hun meerdere lasten op te leggen, die tengevolge kunnen hebben, dat men niet kan concurreeren tegen plaatsen zonder bedrijfsbelasting, waardoor het weinige werk, dat hier nog is, nog naar andere bedrijven zal overgaan. Bovendien is de mogelijkheid niet uitgesloten, dat een gedeelte van deze belasting op de arbeiders verhaald zou worden. Om al deze redenen kan spreker dit voorstel dus niet steunen. Over de andere voorstellen wenscht spreker zich nog niet verder uit te laten. Thans eenige opmerkingen over het verkeer. Spreker heeft 1 of 2 jaar geleden voorgesteld het verlengde van de Hoogewoerd, de Plantage, te verbreeden, door een deel van het Plantsoen af te nemen, tot de breedte van den Hoogen Rijndijk. Dit voorstel is tot nader order opgeborgen en zal bij de behandeling van de demping van het Levendaal nader worden bezien. Spreker erkent, dat deze zaak niet eenvoudig is, omdat daaraan verschillende andere dingen verbonden zijn, maar wanneer men daar dagelijks is, dan verwondert het spreker, dat daar geen ongelukken plaats vinden. De verkeersweg is daar verbazend smal. De Voorzitter vestigt er de aandacht op, dat dit niet bij de algemeene beschouwingen in het sectieverslag ter sprake is gebracht. De heer ElkerboUT zegt, dat daarbij toch in het algemeen over het verkeer wordt gesproken. De Voorzitter. Niet in die bijzonderheden. Misschien kan de heer Eikerbout dit bij een artikel bespreken; het is een goede gewoonte, zich nu te beperken tot de algemeene be schouwingen. Spreker kan althans niet instaan, dat er op geantwoord zal worden. De heer Elkerbout is er direct mee klaar. De weg daar is uiterst gevaarlijk voor voetgangers, omdat men, de Hooge woerd afkomende, bijna nergens bij het passeeren van trams en fietsers een heenkomen kan vinden. Is het nu niet mogelijk, als tijdelijke maatregel, van het Plantsoen de breedte van een trottoir af te nemen, daar een trottoir aan te leggen, dat dan op de Utrechtsche brug weer aansluit. Daarmede zou voor- loopig kunnen worden volstaan; dit zou zeer in het algemeen belang zijn. De heer van Stralen zegt, dat bij deze begrooting het zeer belangrijke werkloosheidsvraagstuk in het middelpunt der belangstelling staat. Een crisis, die haar weerga niet vindt, teistert de wereld en ook Leiden heeft daarvan de gevolgen te doorstaan en te weerstaan. Het Gemeentebestuur heeft daarbij een zeer moeilijke taakin den scherpen vorm van den laatsten tijd schept deze crisis problemen, die oplossing vragen, waar van de oplossing echter zeer moeilijk is. Is het nu wel juist gezien van het nieuwe College, om zijn werkzaamheden zóó te verdeelen, dat deze afdeeling juist wordt opgedragen aan een zeer jong wethouder, die in het algemeen in sociale zaken weinig ervaring heeft? Juist in dezen tijd zal van den be heerder van deze afdeeling kolossaal veel worden gevraagd; niet alleen zal hij veel ervaring moeten hebben op dit gebied, maar hij zal ook sociaal aangelegd moeten zijn, en warm voelen voor hen, die in socialen nood verkeeren, en voornemens zijn met al zijn energie en kracht op te komen voor de belangen van hen, die dat noodig hebben. Tot sprekers spijt was de eerste kennismaking met dezen nieuwen wethouder niet bepaald van den alleraangenaamsten aard; zijn eerste aan raking met de vertegenwoordigers der vakorganisaties leidde al tot een klein conflict, waarbij het noodig was, dat oudere Raadsleden, niet van sprekers richting, met meer ervaring, den Wethouder waarschuwden, om wat voorzichtig te zijn en niet te hard van stapel te loopen, want dat hij, aldus voort gaande, wel moeilijkheden en conflicten zou kunnen krijgen met degenen, die bij de uitvoering van deze sociale taak toch ook zeer zeker noodig zijn. Daaruit bleek wel, dat deze Wet houder van Sociale Zaken die raadgeving noodig had; die heeft, naar spreker heeft opgemerkt, ook wel eenigen invloed op hem gehad. Hij is in dit opzicht wel wat soepeler geworden wat verder komen kan, moet men natuurlijk nog afwachten; dat zal waarschijnlijk in den loop van deze week wel blijken, wat men aan den heer Romijn als Wethouder van Sociale Zaken heeft. In elk geval was hij toch ontvankelijk voor den goeden raad van enkele Raadsleden op dit gebied. In dezen tijd is de taak der overheid zeer moeilijk, maar desondanks toch ook duidelijk; zij moet door afdoende maat regelen de ellendige gevolgen der crisis zooveel mogelijk ver zachten. Het Rijk is hierbij wel zeer in gebreke gebleven. Zoowel bij de behandeling van enkele interpellaties als bij de voorloopige behandeling der Rijksbegrooting in de Tweede Kamer, is gebleken, dat de tegenwoordige Regeering absoluut onwillig is om de rechtmatige eischen en verlangens van de arbeiders in te willigen. Ook bij de behandeling van de ver schillende voorstellen, door diverse Kamerleden gedaan, om van de Regeering maatregelen te verkrijgen, welke in het belang van de groote groep van werkloozen zouden zijn, is gebleken, dat in dit opzicht van deze Regeering niets te ver wachten is. De Regeering is alleen overgegaan naar de meening van de sociaal-democraten met een bepaald doel tot het stichten van een Koninklijk Nationaal Crisis-comité. De aandrang van verschillende arbeidersorganisaties tot verbetering van de positie der werklooze arbeiders en van allen, die in socialen nood verkeeren, was vrij sterk en om de actie, welke op dit gebied werd ontwikkeld, een rem aan te leggen of deze te ondergraven, is de Regeering overgegaan tot oprichting van dat Comité, een daad, regelrecht gericht tegen den eisch van de S. D. A. P., dat werkloozenzorg overheidszorg behoort te zijn. Het uitoefenen van particuliere liefdadigheid op het gebied der werkloozenzorg, wijst de S. D. A. P. principieel af. De heer Wilmer heeft er gisteren zijn vreugde over uit gesproken, dat de sociaal-democraten zoo verstandig waren lid te worden van het Nationaal Steuncomité. De heer Wilmer ontdekte daarin een soort ommekeer in de politiek van de sociaal-democraten. Het is echter niet precies zooals de heer Wilmer heeft verondersteld. Alvorens in dat Comité namens de S. D. A. P. zitting te nemen, hebben sprekers partij- genooten voorwaarden gesteld, waaraan eerst moest worden voldaan. Zij hebben als hun vaste overtuiging opnieuw uit gesproken, dat werkloozenzorg overheidszorg behoort te zijn en dat al het particulier gedoe op dit gebied uit den booze is,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 2