480
DINSDAG 8 DECEMBER 1931.
komen en ziek als Raad daarover druk te maken en het zich
zelf moeilijk te maken.
Een voorstel als dat om alle salarissen boven 6.000.tot
6.000.terug te brengen kan men alleen van den heer
Knuttel verwachten, die in deze maatschappij van radicale
maatregelen houdt. In Rusland ziet men juist, dat de intellec-
tueelen, de leiding gevende arbeiders en de leiders in de be
drijven ontzaglijk hooge salarissen verdienen, terwijl de
arbeiders worden uitgebuit.
De heer Knuttel: Daar is geen woord van waar!
De heer Wilbrink zegt, dat de heer Knuttel altijd iemand
tracht te intimideeren door heel luid te roepen, dat niets waar
is van hetgeen anderen beweren. Het is in Rusland altijd,
zooals de heer Knuttel het gelieft voor te stellen. Spreker heeft
citaten meegebracht, waarin staat, dat Duitsche communisten
klagen over de terreur, die in Rusland wordt uitgeoefend over
de niet-geestverwanten van Stalin. Dat wordt natuurlijk door
den heer Knuttel ontkend, maar er is geen reden om aan te
nemen, dat deze menschen erger zouden liegen dan de heer
Knuttel doet in naam der partij.
De heer Knuttel: Het zijn geen Duitsche communisten.
De heer Wilbrink zegt, dat niet alleen deze Duitsche
communisten klagen, want in de couranten heeft men kunnen
lezen, dat de menschen in Rusland uit hun diepe ellende naar
het ellendige Holland trachten te vluchten door zich te ver
bergen in houtladingen. Deze menschen moeten wel in diepe
ellende verkeeren, dat zij met gevaar voor hun leven zich
trachten te verstoppen, terwijl zij weten, dat zij enkele weken
zonder eten en drinken moeten doorbrengen.
Door den heer Knuttel wordt beweerd, dat het vijfjarenplan
in vier jaar gereed zal zijn, maar wanneer men de Aderslagen
leest, ziet men, dat Stalin zich beklaagt, dat men niet aan de
productie toe komt, waaraan men toe moest komen. Dat komt,
omdat de arbeiders, hoe ellendig zij het ook hebben, nog liever
de vlucht nemen dan in die door den heer Knuttel bewierookte
bedrijven van de Sovjetoverheid te werken. Al had de Raad
en het Ooilege van Burgemeester en Wethouders niets anders
te doen dan met alle krachten er voor te Avaken, dat de
gemeenschap bevrijd blijft van de heerlijkheden, die het
communistische paradijs zou hebben, dan zou dit reeds een
taak zijn, waarvoor met alle kracht moet worden gestreden.
Mevrouw de Clerde Bruijn heeft gepleit voor een ge
meentelijk tehuis voor ouden van dagen, vrij van allen gods-
dienstigen dwang, waar die oudjes naar eigen inzicht konden
verkeeren. Spreker ziet nog niet, dat het op den weg der
gemeente ligt zoo'n tehuis te stichten, want wanneer men het
zoo liefelijk Avil maken als meAUOuw de Cler—de Bruijn
schildert, zoodat het aan de behoeften en verlangens van deze
menschen voldoet, zou het veel te kostbaar worden. Mevrouw
de Clerde Bruijn had het voornamelijk over de gehuwde
ouden van dagen, die tezamen hun einde Avillen vinden, maar
die zijn niet geschikt voor een gesticht; 90 van de 100 willen
niet in een gesticht, maar in hun eigen huisje blijven, al is het
nog zoo klein. Dat is de nuchtere werkelijkheid en men mag
het betreuren, dat zij soms wonen in huizen, die men niet goed
acht voor menschen, en het kan materieel ook beter voor hen
zijn, wanneer zij in een gesticht Avaren, maar voor hen blijft
het ideaal een eigen huisje; daarvan zijn zij zoo doortrokken,
dat opneming in een inrichting hen toch niet kan bekoren.
Het wil er bij spreker niet in, dat het op den weg derge meente
ligt voor de enkelen, die dat wel willen, een stichting in het
leven te roepen.
De heer Kooistra wensclit alle woningen, die de gemeente
heeft laten bouwen, onder beheer van de gemeente te brengen
en de Woningstichting uit den weg te ruimen, omdat daar
dingen gebeuren, waarmede de Raad zich niet zou kunnen
vereenigen. Van dat laatste is spreker nog niet zoo zeker, maar
hij is er wel zeker van, dat dit aan de gemeente veel tijd zou
kosten, omdat dan allerlei quaesties, die zich daar voordoen,
in den Raad besproken moesten worden; dan zou men bijna
elke Raadszitting een interpellatie of een vragenlijst aan het
College krijgen, die tot breede debatten leiden, waarvoor het
College dan nog eens extra-praeadviezen zou moeten uit
brengen. Als men het College zoo zwaar wil belasten, door het
dit ook nog op de schouders te schuiven, dan zou het óf in
zijn andere taak tekortschieten óf men kon niet zeker zijn,
dat die zaken alle tot in finesses zouden kunnen worden be
handeld. Daarom zal de Raad verstandig doen, op dit voorstel
niet in te gaan.
Over de voorstellen-van Stralen zal spreker niet veel zeggen
in verband met het aanhangige voorstel tot aan A-aarding van
het Rijkssubsidie. Spreker sluit zich aan bij het verzoek van den
heer Wilmer, dat Burgemeester en Wethouders hierover prae-
advies zullen uitbrengen. Het is beter, dat de bespreking van
dit voorstel wordt uitgesteld tot Burgemeester en Wethouders
prae-advies hebben uitgebracht, daar vele Raadsleden niet
weten welke gevolgen het zal hebben voor de werkloozen en
voor de gemeente-financiën. Spreker is voor het voorstel van
Burgemeester en Wethouders, maar misschien kan wel iets
uit het voorstel van den heer van Stralen worden genomen,
dat tot verbetering kan strekken van de steunregeling.
Met het oog op de werkloosheid is het noodig, dat bij het
overgaan A-an de eerste op de tweede norm, men rekening
houdt met de omstandigheden. Groote gemeenten, als Utrecht
en den Haag, die de Rijksregeling hebben aanvaard, kennen
den tweeden norm niet. Het levenspeil in de groote steden ligt
wel iets hooger dan in Leiden, maar een verdere verslechtering
van de voorwaarden in Leiden is toch niet noodzakelijk.
Burgemeester en Wethouders zouden juist in dezen tijd de
bepaling betreffende den overgang \-an den eersten naar den
tweeden norm uit het reglement kunnen lichten. Spreker zal
het voorstel van Burgemeester en Wethouders afwachten en
bij de bespreking' daarvan zijn houding bepalen.
Spreker besluit met Burgemeester en Wethouders Gods
zegen toe te wenschen voor de ongetwijfeld moeilijke taak in
den komenden tijd en hoopt, dat de geheele Raad zal samen
werken om de belangen niet alleen van een bepaalde categorie,
maar van de burgerij in het algemeen en ook in het bizonder
van de sociaal minder bevoorrechte medebroeders en -zusters
te dienen.
De heer Huurman kan zich over 't algemeen met de leiding
van het College van Burgemeester en Wethouders vereenigen
en is dankbaar gestemd, dat het is mogen gelukken de be
grooting sluitend te krijgen. Hij wenscht dan ook geen lange
redevoering te houden, doch slechts enkele opmerkingen te
maken.
De heer Knuttel heeft heel weinig gezegd, wat de gemeente
politiek en de belangen van Leiden betreft, doch alleen ge
sproken over belangen van arbeiders in het algemeen. Vóórdat
iemand den heer Knuttel bestreed, beweerde deze zelf al,
dat alles wat in couranten en vergaderingen wordt gezegd,
op smoesjes berust. Is het ook een smoesje, dat de geloofs
vrijheid, die men gelukkig hier en in de meeste landen van
Europa nog kent, ook in Rusland bestaat?
De heer Knuttel zegt, dat die in Rusland tenminste zoo
groot is als hier. Dat zal spreker straks wel eens vertellen.
De heer Huurman zegt, dat. de heer Knuttel dat dan eens
vertellen moet en de zaken juist voorstellen. Wat spreker
zegt is geen smoesje, hij heeft een geloofwaardig man ge
sproken, die in Rusland geweest zijnde volkomen op de
hoogte was. De eene kerk na de andere wordt verbrand, op
geblazen of Arnor een ander doel ingericht.
De heer Knuttel zegt, dat maar 10 van de kerken
verbrand zijn.
De heer Huurman zegt, dat 1 al te veel is. Het is spreker
onbegrijpelijk hoe de heer Knuttel dergelijke maatregelen
voortreffelijk kan noemen. De redevoering van den heer
Knuttel heeft z. i. met de gemeentebegrooting niets uit te
staan en acht alles Avat hij gezegd heeft larie.
De heer Kooistra pleitte voor opheffing der Woning
stichting in zijn tegenwoordigen vorm en acht het wenschelijk
de woningen, die de gemeente heeft gesticht en door aankoop
heeft verkregen, onder rechtstreeksch gemeentelijk beheer
te brengen. Hij meent, dat menschen zonder voldoende onder
zoek uit hun woning worden gezet en acht het daarom nood
zakelijk, dat de Raad zijn oordeel daarover uitspreekt. Na
onderzoek is spreker echter uit een officieel stuk gebleken,
dat in 1931 geen enkele uitzetting heeft plaats gehad. Is dat
nu een A-oorstelling van zaken, om hier te jammeren over
verkeerde toestanden en over ongemotiveerde uitzettingen,
als van dat alles niets blijkt waar te zijn. Over 1930 hebben
in totaal 3 uitzettingen plaats gehad. Spreker leest in boven
genoemd rapport:
„Huuropzegging en ontruiming werden nimmer opgedragen
indien bleek dat het gezin door van zijn wil onafhankelijke
omstandigheden niet in staat was de huur te voldoen. Aan
dergelijke gezinnen werd steeds de gelegenheid gegeven in
betere tijden de achterstallige huur in te halen, wat over het
algemeen goed ging."
De heer Kooistra heeft dit blijkbaar toch niet goed onder
zocht of is onjuist voorgelicht. De heer Kooistra, dien spreker
overigens waardeert voor den ijver, dien hij als Raadslid aan
den dag legt, en voor de wijze, waarop hij zaken in den regel
onderzoekt, heeft zich hier toch wat op den mouw laten
spelden.
Ook wat betreft de saneering van verschillende stads
gedeelten moet men toch met de realiteit rekening houden.
Hoe is het nu ter wereld mogelijk te komen tot een uitvoering
van alles wat de heer Kooistra opsomde? Hij kan toch weten,