MAANDAG 7 DECEMBER 1931. 441 dat, wanneer deze er voor zou gevoelen dit voorstel aan te nemen, het dan aanbeveling zou verdienen de bespreking hiervan verder te staken, omdat de bespreking, wanneer het rapport van dat nader onderzoek ter kennis van den Raad zal zijn gebracht, dan veel vruchtbaarder zal zijn en men gemakkelijker tot een beslissing zal kunnen komen. Spieker geeft in overweging om, indien men dit voorstel wil aanvaarden, het dan als een voorstel van orde te beschouwen en het aldus op te vatten, dat aan een verdere bespreking dit onderzoek, door den heer Wilmer voorgesteld, zal voorafgaan. De heer Schüller zegt, dat deze zaak ook in Fabricage is behandeld; nu is het eigenaardig, dat de heeren van rechts altijd de concurrentie zoo mooi vinden, maar hier is geen concurrentie geweest; de Leidsche Duinwater Maatschappij schreef dat voor: geen concurrentie; geen andere aannemer mocht inschrijven; de aannemer, dien zij bepaaldelijk aanwees, moest dat werk doen. Nu is de Commissie van Fabricage een adviescommissie; zij heeft geen recht om beslissingen te nemen; vroeger was de taak der Commissie wat uitgebreider dan thans; dat is veranderd toen het aantal leden werd uit gebreid en de sociaal-democraat er in kwam. Spreker zegt dit in verband met de opmerking van den heer Goslinga, dat spreker dan in de commissie maar anders had moeten spreken. De L. D. M. heelt geen inschrijving gehouden voor dit werk, maar den betrokken aannemer dit werk laten uitvoeren, zooals zij altijd doet. Spreker zegt niet, dat die aannemer te hoog heeft gerekend, maar in elk geval is de mogelijkheid niet uit gesloten, dat voor dit werk zonder concurrentie wel een hooge prijs betaald is. De heer Huurman wenscht geen critiek uit te oefenen op de wijze, waarop Burgemeester en Wethouders deze zaak hebben behandeld. Zijns inziens hebben zij dat volkomen te goeder trouw gedaan. Hij wil alleen zijn stem motiveeren, welke hij over het voorstel van den heer Wilmer zal uitbrengen. Er moet naar zijn meening in deze zaak meer klaarheid komen. Zij is niet gelukkig behandeld. Door een particulier zou deze zaak op een andere wijze zijn behandeld dan door deze Vereeniging is gedaan. Als men een verbetering aan woningen wil aanbrengen, waardoor de huren zullen moeten worden verhoogd, willen de huurders natuurlijk weten hoeveel die verhooging zal bedragen. Als bij zoodanige bespreking gebleken was, dat een groot gedeelte der huurders de huurverhooging niet wilde, had men verstandiger gedaan de verbetering in kwestie niet uit te voeren. Spreker kan zich voorstellen, dat de menschen op dit betrekkelijk hooge bedrag niet gerekend hebben en voor sommigen betaling moei lijk valt. Aan den anderen kant kan spreker zich niet vereenigen met hetgeen door de heeren Kooistra en Knuttel in het midden is gebracht. Hij zou daarom wenschen, dat een onder zoek plaats heeft of alle werkzaamheden op deze rekeningen vermeld, wel met de aangebrachte verbeteringen, waarvoor huurverhooging noodig was, te maken hebben. Spreker wil niemand een verwijt maken, maar het is mogelijk dat er timmerwerk, metselwerk of andere arbeid is verricht, die met deze zaak niets te maken heeft. Als dit mocht blijken het geval te zijn, zou wellicht het bedrag der huurverhooging kunnen worden verminderd. Oppervlakkig acht hij de voor gelezen cijfers vrij hoog. Men moet echter nagaan welke werkzaamheden zijn verricht om een juist oordeel te kunnen uitspreken. Zonder nader onderzoek te zeggendit kost 15. en dat ƒ5.vindt hij verkeerd. Er moet een onderzoek plaats hebben en blijken de kosten inderdaad zooveel te hebben bedragen als de Wethouder heeft voorgelezen, dan is hij het met Burgemeester en Wethouders eens dat, hoe onaangenaam het ook voor de bewoners moge zijn, de kosten uit de huren moeten worden betaald, ofschoon het voor de woningbouwvereeniging een les moge wezen om in de toekomst bij eventueele huurverhoogingen tevoren met de huurders overleg te plegen. Verlagingen gaan er in den regel ge makkelijk in Spreker hoort zeggen, dat die nooit voorkomen, maar dat is onjuist. Verlagingen komen wel voor, maar die worden door de heeren van de overzijde verzwegen. De heer Kooistra kan den heer Wilmer volstrekt niet toe geven, dat de interpretatie, welke de Wethouder geeft van den brief van de woningbouwvereeniging, de juiste zou zijn en de lezing van spreker onjuist zou wezen. ïn de onderste twee regels van den brief wordt gezegd, dat het bestuur later nog mededeeling zal doen van het besluit, waartoe het is gekomen, en dat daarbij opgave zal worden gedaan van de kosten, in verband waarmede het overleg zou plaats hebben. Dat overleg heeft echter niet plaats gehad. De interpretatie van spreker is dus de juiste en de Wethouder, die die twee regels heeft weggelaten, heeft een onjuiste interpretatie ge geven. Volgens den heer Wilmer moet de betaling van de huur verhooging doorgaan, maar daarover gaat het juist. Spreker meent, dat die betaling niet moet doorgaan. Zijns inziens moeten de gewone huren worden betaald, totdat is uitge maakt, welke verhooging naar billijkheid van de menschen mag worden gevraagd. Misschien zal een verhooging van 25 cent, tot welke de menschen willen gaan, niet eens noodig blijken. De menschen hebben niet om een lolletje te hebben de betaling van de verhoogde huur geweigerd. Zij hebben heel lang vergaderd en na rijp beraad zijn zij tot dat besluit gekomen. Wil men nu tot die menschen zeggen: gij betaalt maar en dan zullen wij eens zien hoe het met uw zaak staat? Zoo vat, spreker het voorstel van den heer Wilmer op. Wat betreft het verwijt van den heer Wilmer, als zou de politiek in deze zaak zijn gehaald, merkt spreker op, dat als er iemand deze zaak tot een politieke heeft gemaakt, het de heer Wilmer is, waar hij sprak van de zweep van den heer Knuttel. Als spreker en zijn partijgenooten zeggen voor de arbeiders op te komen, terwijl anderen dezen willen uit schakelen, mag hun niet worden verweten, dat zij de politiek er in halen. Het zou al te naief zijn om met een dergelijke uitspraak van den heer Wilmer genoegen te nemen. Men moet zich afvragen waarmede de huurders zijn gebaat en dan is dat niet het geval met het voorstel van den heer Wilmer, omdat zij van den heer Wilmer geen enkele toe zegging krijgen. De heer Wilmer zegt, dat de huurders ook volgens het voorstel van den heer Kooistra geen enkele toezegging krijgen. De heer Kooistra wil hen de verhoogde huur niet laten betalen. De heer Wilmer doet opmerken, dat dit voorloopig is en de menschen de kans loopen later ƒ4.— of ƒ5.— bij te moeten betalen. Volgens het voorstel van spieker krijgen zij het geld eventueel terug. De heer Kooistra acht het beter om niet te betalen. Dan behoeft het geld later niet te worden teruggegeven. Spreker kan zich dan ook niet met het voorstel van den heer Wilmer vereenigen. De heer Huurman wenscht, dat een onderzoek zal worden ingesteld en de Raad over de zaak zal worden ingelicht, maar hij zegt niet, dat intusschen de verhoogde huur niet moet worden betaald. De zaak zal worden onderzocht, de Raad zal een uitspraak doen en intusschen betalen de menschen maar. De heer Splinter: Natuurlijk! De heer Kooistra had van den Wethouder niets anders verwacht dan dat hij zou zeggen: natuurlijk! Spreker handhaaft zijn voorstel en hoopt, dat de Raad zich er mede zal vereenigen. Zijn bedoeling is, al staat het niet in het voorstel, dat de Buurthuurdersvereeniging in het onderzoek zal worden betrokken en een rapport aan den Raad zal worden uitgebracht. De heer van Rosmalen wenscht naar aanleiding van de opmerking van den heer Huurman, dat de woningbouw verenigingen uit deze zaak leering kunnen trekken, er op te wijzen, dat een woningbouwvereeniging bestaat uit een bestuur en leden, die met elkander overleggen wat mogelijk is en wat niet. Voor de woningen van sprekers vereeniging aan de Kanaal straat moest ƒ1.per week meer betaald worden in overleg met de leden, omdat de exploitatie anders verder niet gedekt was. Met de Vereeniging tot bevordering van den bouw van Werkmanswoningen staat het echter anders; daar heeft men huurders en bestuurders, geen leden en bestuurders. Daarom is spreker vóór het voorstel-Wilmernaar aanleiding van dat onderzoek kan een nadere uitspraak gedaan worden. De heer Knuttel constateert, dat de Wethouder niets terug heeft weten te zeggen inzake de straatbelasting, waarvan altijd te kennen is gegeven, dat die in principe niet op de huurders verhaald moest worden. Verder heeft het bestuur van die woningbouwvereeniging zich wel buitengewoon onge schikt getoond voor zijn taak; het toont wel geen begrip te hebben van een arbeider en een arbeidersbudget, dat het, wanneer iets huurverhooging meebrengt, meerit blanco mandaat te hebben van de huurders om er maar op in te laten hakken. Wat betreft de beschuldiging, alsof spreker hier maar groote woorden zou gebruiken, precies het omgekeerde is het geval. Niet dat de heeren Huurman en Goslinga groote woorden gebruiken, maar zij volgen eenvoudig struisvogelpolitiek. Wanneer het in de maatschappij zoo doorgaat als nu, en het zal zoo doorgaan, dan zullen, als de huren op hetzelfde peil blijven als nu, vele woningen komen leeg te staan en waar moet dan het geld vandaan komen, dat nu gebarricadeerd is bij het Rijk? Dacht men, dat daarvoor de strijd der arbeiders

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 7