436 MAANDAG 7 DECEMBER 1931. hij tot ongeveer een bedrag van 50 cent, dat moet worden betaald. Trekt men er de straatbelasting ad 10 cent af, dan blijft er 40 cent over. Spreker heeft een berekening gemaakt: 50 cent per week is ƒ26.per jaar en die verhooging wordt opgelegd zoolang de woningen staan, n.l. 50 jaar. In totaal wordt dus betaald 50 x f 26.en daarmede is dat closet dan zeker wel betaald! Een bedrag van ƒ1000 is voor het aan brengen van een closet te veel. De Vereeniging heeft voor het aanbrengen van deze water spoeling betaald een som van 9572.60, waaronder de kosten van de potten nog niet eens zijn begrepen. Voor 147 woningen 2 pakhuizen gaan er af, zoodat er 145 over blijven is dat knap betaald, want het is ƒ65.10 per woning. Spreker kan zich voorstellen, dat men in deze crisisomstan digheden tegen die eischen in verzet komt. Waar een derge lijke inrichting noodzakelijk in een woning aanwezig moet zijn, waar verder bepaald beloofd is, dat die menschen niet een duurdere woning zouden krijgen en de huur reeds op gevoerd is tot een bedrag, dat door velen niet betaald kan worden, waar bovendien deze bedragen jaar in jaar uit ge- eischt zullen worden, daar kan spreker zich niet voorstellen, dat het vooropgezette idéé was om dien menschen terwille te zijn; dat het College hiermede genoegen heeft genomenis spreker een raadsel; dat zou het College niet gedaan hebben, als het die berekening eens had nagegaan. Spreker had zich voorgesteld dat het College, gezien de omstandigheden en de verhooging telkens der huur, ernstige pogingen hadden aan gewend om dat te voorkomen; alleen heeft een bespreking met den Voorzitter van de Vereeniging tot bevordering van den bouw van Werkmanswoningen plaats gehad, maar dat was niet voldoende, om de huren te doen verlagen. Morgen wordt de huur voor de tweede keer opgehaald en zal beta ling opnieuw geweigerd worden. Spreker kan dien strijd om dergelijke dingen, waar die woningen toch onder beheer van de gemeente staan, het is toch voor een stuk de schuld der gemeente, dat die menschen uit hun woningen aan de Langegracht werden verdreven en dat daarvoor geen behoorlijke woningen in de plaats zijn gekomen, en waar de menschen moeten betalen wat zij niet behoorlijk noemen, niet redelijk vinden; daarom moet men hier aan het College opdragen een onderzoek in te stellen, teneinde de huur- weigering door de huurders te doen beëindigen en een behoorlijke regeling met de bewoners te doen treffen. De heer Knuttel sluit zich aan bij den heer Kooistra, die den financieelen, den rekenkundigen kant van deze zaakzeer uitvoerig belicht heeft. Ook spreker acht de kosten, voor die closets berekend, wel zeer hoog; de maatschappij is daarbij blijkbaar zeer aan den veiligen kant met haar berekening. Hier heeft men toch wel met een heel typisch staaltje van naïeve klasse-politiek te doen; bij al deze huurquaesties wordt er maar van uitgegaan, dat tevoren vaststaat, dat de huis eigenaar ten volle moet uitkomen en geen cent schade mag lijden; eveneens spreekt van zelf, dat een tekort door den huurder gedekt moet worden. Hier heeft de huiseigenaar van tevoren gelijk en de huurder ongelijk. In wat voor tijd denken die heeren toch, dat zij leven? Merken zij niets van de crisis, van de dalende loonenin dezen tijd van groote werkloosheid en dalende loonen wordt maar eens voor een noodzakelijke behoefte aan den eenen kant en aan den anderen kant voor een belasting, die feitelijk niet op de huurders afgewenteld mag worden, er opgelegd. Meerdere eigenaren van panden en vaste goederen moeten thans op hun kapitaal afschrijven en dit moet ook deze vereeniging doen. Dezen menschen is in het vooruitzicht gesteld, dat zij een huur zouden moeten verwonen, ongeveer gelijk aan die van de woningen aan de Langegracht, waaruit zij verdreven zijn. De woningen in »de Kooi" zijn misschien iets beter dan die aan de Langegracht, maar van den aanvang af is de huur dan ook hooger geweest. Tevoren wordt, meent spreker, als van-zelf-sprekend aan genomen, dat de verhuurder in elk opzicht gedekt moet zijn en wat er verder gebeurt van den huurder behoort te komen. De arbeider kan dit standpunt niet aanvaarden en daarover zal hij terecht strijd voeren, zooals die strijd in de eerst volgende jaren over de geheele linie op het gebied van de arbeiderswoningen zal worden gevoerd. Op verschillende plaatsen is die strijd met groote scherpte, en menigmaal ook met succes, gestreden. Hetgeen men wil, de schade geheel afwentelen op den arbeider als huurder, zal niet meer gaan. De heer Elkerbout vindt ook een bedrag van 65.per woning voor het aanbrengen van die waterspoeling tamelijk hoog. Een andere woningbouwvereeniging, welke dezelfde verbetering heeft laten aanbrengen, heeft daarvoor minder betaald. Spreker zal niet, zooals de heer Kooistra deed, zeggende woningen zullen 50 jaren staan en de bewoners zullen dus 50 jaren de huurverhooging, noodig ter dekking van de ge maakte onkosten, hebben te betalen. Zijns inziens zullen de kosten van het aanbrengen van die waterclosets in 10 jaren dienen te worden afgeschreven, m. a. w. per jaar en per woning zal 6.50 moeten worden afgeschreven of wel 12,5 cent per week en per woning. Telt men daarbij 10 cent of 12,5 cent per week voor de straatbelasting, dan komt men tot een totaal bedrag van 25 cent per week, een bedrag, waarmede volgens het adres van het bestuur van de Buurthuurders- vereeniging »De Kooi" genoegen kan worden genomen. Er is derhalve alleszins aanleiding aan het bestuur van de Vereeniging tot Bevordering van den Bouw van Werkmanswoningen de vraag voor te leggen of het de afschrijving niet op een iets langer termijn kan stellen dan het dat gedaan heeft. Stelt men de afschrijving op 10 jaar, dan kan men tot een billijker huurberekening komen dan thans het geval is en komt men geheel aan het verzoek van de huurders tegemoet. Spreker hoopt, dat het College aanleiding zal vinden te -trachten een oplossing in dien geest te verkrijgen. De heer Goslinga doet opmerken, dat het volgens den heer Kooistra eigenlijk niet gaat om de straatbelasting en om de kosten van het aanbrengen van de waterspoeling voor de closets. De heer Kooistra meent, dat de zaak een dieperen ondergrond heeft, en is teruggetreden in een voorgeschiedenis. Bij een uitbreiding van de gasfabriek is, aldus de heer Kooistra, een aantal menschen van de Langegracht verdreven en naar deze perceelen in «de Kooi" overgebracht, waarbij hun zou zijn beloofd, dat zij een lagere huur zouden betalen. Van die voorgeschiedenis is spreker niets bekend; spreker weet wel, dat de menschen van de Langegracht verdreven zijn, maar van eenige bepaalde, bindende belofte van de Directie der Lichtfabrieken ot wien ook omtrent den huurprijs is in de stukken geen sprake en spreker ook niets bekend. In elk geval blijkt wel uit de door het College overgelegde stukken, dat deze huren niet aan den hoogen kant zijn, en ook na deze verhooging nog slechts 75% der huurwaarde bedragen, waarbij niet is gerekend de vermeerdering der huurwaarde door het aanbrengen van die closets. De huurverhooging van 1922 was gegrond op een aanschrij ving van den toenmaligen Minister van Arbeid, die een veel grootere huurverhoöging wenschte dan tenslotte door het bestuur is doorgevoerd; de Minister wenschte een driematige verhooging, het is bij een éénmalige gebleven. Dat men verwachtte, zooals de heer Kooistra zegt, dat voor die huurverhooging closets met waterspoeling zouden worden aangebracht, blijkt nergens uit, ook niet uit de correspondentie van de buurthuurdersvereeniging «de Kooi" met de woning bouwvereeniging, eerder het tegendeel, want de huurdersver- eeniging heeft op 14 Februari 1930 gevraagd die closets op eigen kosten te mogen aanbrengen: «Enkele onzer leden, vaklieden op dit gebied, vroegen Uw Opzichteres toestemming tot het zelf aanbrengen van zulk een reservoir, waarvoor zij bereids toestemming hebben ver kregen." De woningbouwvereeniging berichtte op 19 Maart 1930 aan de huurdersvereeniging: «Het Dagelijksch Bestuur der Vereeniging tot bevordering van den bouw van Werkmanswoningen heeft den inhoud van Uw schrijven besproken. Het is wel bereid het Bestuur te adviseeren, aan den wensch der huurders met betrekking tot de W.C.'s gevolg te geven. Daar de gevraagde verandering groote kosten met zich medebrengt, zal deze in elk geval huurverhooging tengevolge hebben." Nu is de indruk, dien spreker uit deze zaak gekregen heeft, dat deze boodschap niet aan de huurders is overgebracht en dat het Bestuur, zonder de huurders te raadplegen, op eigen houtje bericht heeft, dat met die huurverhooging genoegen werd genomen; anders kon deze huurverhooging nooit zoo'n groote verrassing voor de huurders geweest zijn. Immers, indien de bewoners op de hoogte waren gesteld, en gezegd hadden: wij betalen het niet, dan was het Bestuur der woningbouwvereeniging daartoe niet overgegaan, want wie had het dan moeten betalen? De vereeniging had niets en er is ook geen sprake van, dat Rijk of gemeente het hadden gedaan. Het bestuur van de huurdersvereeniging heeft zich met die verhooging accoord verklaard en op dien grond heeft het bestuur der woningbouwvereeniging die verbeteringen aangebracht. Nu zegt men achteraf, nu die huurverhooging, zij het zeer laat, n.l. pas in November j.l. wordt ingevoerd, dat men dat niet heeft gewetendat klopt niet; dat kan onmogelijkof het een is waar of het ander, maar het kan niet allebei tegelijk waar zijn. Het is zoo klaar als de dag, dat het onmogelijk is, dat men geen genoegen nam met die huurverhooging, maar dat toch de verbeteringen zijn aangebracht. Naar sprekers gevoelen zit er dit tusschen, dat het bestuur heeft gedacht: komen die tijden, komen die plagen, het zal zulk een vaart niet loopen. Het is ongelukkigerwijs toch gekomen en dat het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 2