MAANDAG 7 DECEMBER 1931. 453 der vennootschap moeten besluiten. Bij het ov^rgroote aantal aandeelen, dat de gemeente bezit, zal het Burgemeester en Wethouders wel niet veel moeite kosten om een dergelijk besluit aangenomen te krijgen. Een groote moeilijkheid is, dat de vennootschap ook concessie bezit in andere gemeenten tot waterlevering en dat haar bronnen, in hetalgemeen haar geheele winningsbedrijf, in een andere gemeente gelegen zijn. Vóór overneming van het bedrijf door de gemeente zal dus een onderzoek moeten geschieden, of daarbij zich ook moei lijkheden zullen voordoen. Spreker vertrouwt wel, dat die overwonnen zullen kunnen worden, maar in elk geval moet daarnaar een onderzoek plaats hebben. Het voorzien der bevolking van het noodige zuivere water tegen redelijken prijs is een zaak van zoo groot algemeen belang, dat elke bedrijfsvorm, die dat laat beheerschen door het winstmotief, als natuurlijk bij een N.V. het geval is, behoort te worden afgekeurd. Het verbaast spreker dat Burgemeester en Wethouders in de Memorie van Antwoord met geen enkel woord zijn inge gaan op sprekers aandrang om de waterleiding van gemeente wege te exploiteeren. Ook in het voorstel, dat verleden week op de agenda van den Raad heeft gestaan, wordt met geen enkel woord gemeente-exploitatie bestreden. Er wordt ondersteld, dat de Leidsche Duinwater-Maat schappij als vennootschap zal blijven voortbestaan. Spreker hoopt, dat de Raad zal blijken ten opzichte van dit monopo listisch bedrijf een ander standpunt in te nemen. Mocht dit niet het geval zijn en sprekers voorstel verworpen worden, dan meent hij, dat de voorstellen van Burgemeester en Wet houders in zake de Leidsche Duinwater-Maatschappij toch niet ongewijzigd mogen worden aangenomen. In de eerste plaats is spreker van oordeel, dat het ge- wenscht is om het aantal commissie-leden te bepalen op vijf. Dat aantal is voor een zoo belangrijk bedrijf waarlijk niet te groot. Die uitbreiding van het aantal verdient daarom ook aanbeveling, omdat op deze wijze de invloed van den Raad op den gang van zaken in het bedrijf kan worden versterkt. Buiten den gemeentelijken commissaris kan de Raad dan nog twee leden aanwijzen, liefst uit zijn midden. Bovendien geeft zulks ook gelegenheid om het personeel eenige medezeggen schap toe te kennen. In het adres van de Bonden van Over heidspersoneel wordt er op gewezen, dat zoowel de Haagsche Tramweg-Maatschappij als de Prov. Utrechtsche Stroom- leverings-Maatschappij daarin reeds zijn voorgegaan. Op deze wijze zou de Leidsche Raad een bescheiden stap zetten op het terrein der medezeggenschap. In elk geval moet de Raad verlangen, dat de arbeidsvoorwaarden van het personeel aan zijn goedkeuring worden onderworpen. De Raad als het hoofd der gemeente is voortaan moreel verantwoordelijk voor die arbeidsvoorwaarden, welke in zoo menig opzicht een gunstigen of ongunstiger! invloed kunnen uitoefenen op den gang van zaken in het bedrijf, dat hij ten volle daarover zeggenschap moet eischen. Spreker zou het ernstig betreuren, dat de Leidsche Duinwater- Maatschappij voortaan niet van gemeentewege zou geëxploiteerd worden. Mocht dit niet geschieden, dan zal sprekers amende ment op het voorstel van Burgemeester en Wethouders toch in elk geval, wanneer het wordt aangenomen, tot gevolg hebben, dat zoo mogelijk door middel van eenige zijner mede leden de Raad kan doordringen iri de innerlijke verhoudingen van het bedrijf en zich volledig op de hoogte kanstellen van den gang van zaken. Op deze positie moet toch minstens de Raad aanspraak maken ten opzichte van dit monopolistisch bedrijf. Volgens het voorstel van Burgemeester en Wethouders worden belangrijke beslissingen aan het oordeel van den Raad onderworpen. De Raad krijgt tevens de bevoegdheid alle mogelijke inlichtingen te brengen, Burgemeester en Wet houders bovendien ter verantwoording te roepen voor de door hen aan hun vertegenwoordiger of aan den gemeentelijken commissaris gegeven opdrachten. Spreker erkent het groote belang van een en ander. Dat alleen is echter niet voldoende. De Raad blijft een vreemde op het gebied van het beheer der Leidsche Duinwater-Maatschappij, kan niet met kennis van zaken oordeelen, moet altijd afwachten met optreden tot dat fouten in het publiek aan het licht komen, blijft onbe voegd, onbekwaam om te zorgen, dat inderdaad het beheer van de Leidsche Duinwater-Maatschappij in alle opzichten geschiedt in overeenstemming met de belangen der Leidsche ingezetenen, zoodat goed water wordt geleverd tegen billij ken prijs. Spreker bepleit eveneens de gemeente-exploitatie van den Leidschen Houl. Al zijn de eerste stemmen om in Leiden een openbaar wandelpark te stichten gekomen uit den Raad spreker meent in dit verband te moeten noemen de namen van de Raadsleden Reimeringer en Knuttel en al heeft de sociaal-democratische Raadsfractie ook herhaaldelijk daarop aangedrongen, het is ongetwijfeld een groote verdienste van verschillende particulieren, waaronder allereerst is te noemen de naam van den heer de Koster, dat zij den stoot tot de stichting hebben gegeven en haar verder tot ontwikkeling heb ben gebracht. Voor Leiden is de stichting van den Leidschen Hout een ontzaglijke aanwinst en het drukke gebruik, dat er van wordt gemaakt, is een bewijs, dat de bevolking de stichting ook op prijs stelt. De Leidsche Hout is echter nog niet voltooider ontbreekt nog wat aan. Behalve de ontworpen speel- en oefenterreinen is er behoefte aan gelegenheid om iets te gebruiken en aan gelegenheid, om te genieten van muziek in de open lucht. Voor de groote massa der bevolking, wier inkomen niet toelaat dure uitstapjes te maken, biedt de Leidsche Hout, wanneer hij is afgewerkt, de mogelijkheid om eens goedkoop uit te gaan en een groot deel van den dag te genieten van het vrije buiten zijn in een frissche natuuromgeving. Uit een oogpunt van lichamelijke niet alleen, maar ook van geestelijke gezondheid is de voltooiing van den Leidschen Hout dringend gewenscht; hij kan belangstelling opwekken voor planten en bloemen. Het nader brengen van de bewoners tot de natuur is voor een zoo dicht bevolkte stad als Leiden met zijn nog zoovele nauwe stegen en straten, sloppen en krotten, waar de zon ternauwernood kan doordringen, een levenseisch. Het is dus een groot algemeen belang voor Leiden, dat de Hout wordt afge werkt en behoorlijk onderhouden. Hier moeten financieele bezwaren wijken voor het groote algemeen belang. Ook in dit opzicht moet het stoffelijke wijken voor het geestelijke. Men kan waardeering hebben voor het vele, dat particulieren hebben gedaan en geofferd om den Leidschen Hout in zijn tegen- woordigen staat te brengen, het oogenblik is nu gekomen, dat de gemeente de exploitatie zelf overneemt. De Leidsche Hout moet nu in den vollen zin van het woord worden Lei den's Hout. Particulieren kunnen geen waarborg geven, dat de Hout spoedig geheel voltooid wordt en evenmin, dat hij voldoende onderhouden wordt. Als dat onderhoud niet vol doende kan geschieden met de 5000.die de gemeente nu heeft toegestaan, kan den tegenwoordigen bestuurders geen verwijt treffen; zij mogen al blij zijn, dat de 500.die jaarlijks aan particuliere giften binnenkomen, als vaste in komsten gehandhaafd blijven; van verhooging daarvan zal wel geen sprake zijn in den tegenwoordigen tijd. Voor onderhoud en voldoende toezicht in een openbaar park moet nu eenmaal gewaakt worden tegen vernieling en baldadigheid moeten de onmisbare gelden beschikbaar worden gesteld; de eenige, die zekerheid kan geven,dat zulks inderdaad zal geschieden, is wederom de gemeente. Spreker zwijgt nu over de arbeidsvoorwaarden van hen, die den Leidschen Hout van weiland tot plantsoen hebben ge maakt, maar voor die van hen, die door hun arbeid zullen medewerken aan de voltooiing en het onderhoud van het Leidsche openbare park, is de gemeente moreel verantwoor delijk; die verantwoordelijkheid kan zij ook alleen dragen, als zij zelf daarvoor de noodige middelen beschikbaar stelt en dat mag zij alleen doen, indien zij alleen zeggenschap ver krijgt over de exploitatie van den Leidschen Hout. Het gaat niet aan, over de wijze van exploitatie van een openbaar park te doen beslissen door de toevallige omstandig heid, dat het initiatief daartoe genomen is door een parti culier. In deze moet het belang der bevolking den doorslag geven. Trouwens, men moge nog zoo dankbaar zijn voor de verdiensten van particulieren inzake de totstandkoming van den Leidschen Hout, de grootste verdienste in deze heeft toch de gemeente, die de beschikking heeft gegeven, zoo goed als kosteloos, over den noodigen grond. De bevolking heeft er recht op, dat de Leidsche Hout worde haar Hout, ook in dien zin, dat haar volksvertegenwoordigers voortaan volledig zeggen schap krijgen over de afwerking en de exploitatie van den Hout. Burgemeester en Wethouders, thans individueel mede bestuurders van den Hout, hebben altijd de welwillendheid gehad den Raadsleden de vereischte inlichtingen te verstrekken verschillende keeren hebben zij ook met de opmerkingen en wenschen der Raadsleden rekening gehoudendat is echter niet voldoende. De Leidsche Hout is een zoo kostbaar bezit, dat zijn beheer moet geschieden onder publieke controle van het College, dat volgens de wet aan het hoofd der gemeente staat, den Raad. Indien Burgemeester en Wethouders daartoe willen medewerken, kan de overgang van privaat in publiek beheer op betrekkelijk eenvoudige wijze plaats hebben. De meerderheid der bestuurders kan tot opheffing der stichting besluiten en dan vervallen de eigendommen aan de gemeente. Spreker hoopt dus, dat de Raad de wenschelijkheid zal onderschrijven hiervan en dat het College met den wensch van den Raad rekening zal willen houden. Wat betreft de uitzetting van de Leidsche gemeente grenzen, spreekt het vanzelf, dat men bij de bespreking hiervan niet de Leidsche belangen uit het oog mag verliezen. Natuurlijk zal dit door den Leidschen Raad niet licht ge schieden. Spreker zegt dit daarom, omdat hij meent, dat bij verandering van gemeentegrenzen hoogere belangen betrokken zijn dan die van de betrokken gemeenten. Het uitgangspunt

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 19