MAANDAG 7 DECEMBER 1931.
449
vertegenwoordigers, dus feitelijk een inbreuk op de democratie.
De sociaal-democraten ontkennen dit. De volkswil kan zich
ook op andere wijze uiten dan door optreden in de parlemen
taire lichamen. Trouwens, ook de bourgeoisie maakt van hare
buiten-parlementaire machtsmiddelen gebruik, b.v. door een
voudige waarschuwingen of raadgevingen door middel van de
vereenigingen, die zij beheerschen, of door bedreiging der
geldmarkt dat, zoo niet anders wordt gehandeld, het noodige
crediet aan de gemeente zal worden geweigerd. Tegen buiten
parlementair optreden, om de gemeentebesturen te bewegen
verstandige en redelijke gemeentepolitiek te voeren heeft de
bourgeoisie geen bezwaar.
Over de vraag, wat verstandige en redelijke gemeentepolitiek
is en over de keuze der middelen om haar buiten-parlemen
taire macht tot uiting te brengen, loopen de zienswijzen van
bourgeoisie en proletariaat uiteen.
Evenals de bourgeoisie gebruik maakt van haar recht om
de gemeentebesturen te waarschuwen tegen de gevolgen
van hooge sociale uitgaven, zoo wenschen de arbeiders gebruik
te maken van hun macht om door betoogingen, ook op straat,
op te komen tegen onvoldoende maatregelen ter bestrijding
der werkloosheid. In haar recht om vrij te betoogen moet
de arbeidersklasse zoo weinig mogelijk belemmerd worden.
Ook in Leiden zijn in dit opzicht nog enkele belemmeringen
op te ruimen; het houden van optochten hier is afhankelijk
gesteld van toestemming van den Burgemeester; die vrijheids
beperking gaat te ver. Ordelijke betoogingen behooren onder
normale verhoudingen steeds toegestaan te wordendat is een
wezenlijk bestanddeel der democratie.
Alleen moet het houden van optochten afhankelijk gesteld
worden van de vraag, of de keuze van den weg waarborgt
een ordelijk verloop; het is mogelijk, dat verkeerseischen zich
verzetten tegen een bepaalden weg.
Ook behoort het venten of colporteeren zooveel mogelijk te
worden vrijgelaten en alleen afhankelijk te worden gesteld
van ordemaatregelen. Waarom zouden gedrukte stukken niet
te koop mogen worden aangeboden door mondelinge aanbe
velingen of reclame-middelen, tenzij daardoor verstoring der
orde dreigt? De bepaling van art. 52 der verordening op de
straatpolitie, dat de venters verplicht zijn, wanneer ter voor
koming van volksoploopen, ongeregeldheden of overlast van
anderen het venten moet gestaakt worden, zich dienaangaande
te onderwerpen aan de bevelen der politie, is voldoende om
bij het colporteeren te waken tegen schadelijke uitwassen.
Vrijheid van beweging op straat, alleen beperkt door het
belang der openbare orde, is een eisch der democratie.
Daarbij sluit zich aan de wenschelijkheid om nu eindelijk
in Leiden ook eens toe te staan, wat in zoovele andere ge
meenten van ons land is geoorloofd, n.l. het houden van
optochten met muziek op Zondag. Spreker weet wel, dat
naar velerlei meening de wet dit verbiedt, maar nood breekt
nu eenmaal wet. Niet alleen liberale, maar ook katholieke
Burgemeesters, en zelfs een enkele anti-revolutionnaire, zooals
die van Amsterdam, begrijpen, dat in dit opzicht de wet moet
wijken voor de veldwinnende eischen der democratie. Spreker
geeft toe, dat het in strijd is met het allereerste begrip van
orde, dat een wet, die niet meer te handhaven is, toch rechts
kracht blijft behouden, maar de sociaal-democraten hebben
daaraan zeker geen schuld. Intusschen, de wet bestaat en de
sociaal-democraten wenschen daarom in dit opzicht zeer ge
matigde eischen te stellen; zij vragen alleen vrijheid om in
den namiddag optochten met muziek te mogen houden; zij
kunnen die vrijheid niet missen. In Leiden kan nu nimmer
een betooging worden gehouden, waaraan ook betoogers van
verre deelnemen.
De schuld van dien onbevredigenden toestand dragen voor
namelijk de katholieken; die zouden zich niet gaarne het
recht ontnomen zien, om in Brabant en Limburg en ook bij
voorkomende gelegenheden in het centrum van het land,
zooals onlangs in Utrecht, groote publieke betoogingen te
houden op Zondag, opgeluisterd door muziek en hier werken
zij er toe mede, dat den Leidenaars dit recht wordt onthouden.
Dit is toch eigenlijk een onzuiver standpunt.
Trouwens, ook de orthodox-protestanten, van wie in deze
de krachtigste tegenstand uitgaat tegen een mildere toepassing
der Zondagswet ook in dit opzicht, vergeten maar al te zeer,
dat Leiden nu eenmaal in meerderheid hun inzichten inzake
Zondagsheiliging niet deelt. Ook wanneer des Zondags optochten
met muziek worden toegestaan, blijven zij geheel vrij om den
Zondag te besteden, zooals hun overtuiging ingeeft; hun
vrijheid van handelen blijft geheel onaangetast. Daarentegen
blijven de andersdenkenden belemmerd in hun vrijheid van
handelen, wanneer in de handhaving der Zondagswet geen
verandering komt. Dwang inzake de Zondagsheiliging heeft
geen zindit moet berusten op inwendige gevoelens, die nu
eenmaal niet kunnen worden opgedrongen. Ook hier geldt:
alleen wie de vrijheid van anderen lief heeft, is zelf de vrij
heid waard.
Trouwens, het is een uiterst bescheiden eisch, dien spreker
stelt; volkomen gerechtvaardigd zou het zijn, die vrijheid
voor den ganschen Zondag te vragen. De zucht om geen
rekening te houden met de inzichten van anderen, is ge
vaarlijk en kweekt in hooge mate onverdraagzaamheid aan,
als zelfs die bescheiden eischen worden geweigerd. Spreker
heeft tot nu toe verondersteld, dat de Zondagswet inderdaad
het houden van optochten op Zondag met muziek verbiedt;
de wet doet dit echter volgens spreker niet; zij richt zich
alleen tegen het houden van openbare vermakelijkheden op
Zondagzij wil den Zondag een ernstig karakter geven
alleen kwaadwilligen kunnen optochten met een politiek,
sociaal of godsdienstig doel, ook al worden zij door muziek
opgeluisterd, rangschikken onder de publieke vermakelijk
heden. De wetgever kan in 1815 daaraan zeker niet gedacht
hebben. Welk recht heeft men nu om aan de Zondagswet,
die zoo forsch ingrijpt in de vrijheid van beweging der inge
zetenen door uitlegging nog een uitbreiding te geven? Ver
boden moeten met zooveel woorden in de wet worden vermeld
of bestaan niet; in zijn opvatting staat spreker werkelijk niet
alleen. Spreker herinnert zich, dat de Burgemeester van den
Haag zich eenige jaren geleden reeds in denzelfden geest heeft
uitgelaten, en nu heeft niemand minder dan de Minister van
Justitie in de Tweede Kamer het twijfelachtig genoemd, of
de Zondagswet optochten op Zondag met muziek verbiedt.
Die opmerking maakte hij naar aanleiding van bezwaren, in
de Tweede Kamer geuit tegen een optocht van de Katholie
ken in Utrecht. Spreker vraagt of het aangaat een verbod te
handhaven, aan welks wettigheid zelfs de Minister van Justi
tie twijfelt. In dit licht bezien is zijn voorstel wel uiterst
bescheiden.
Het woord is thans aan de Katholieken. Dezen vooral zul
len uitmaken of rechten, welke zij zelf in andere plaatsen
uitoefenen, aan de socialisten zullen worden onthouden. De
sociaal-democraten eischen dus op, de vrijheid van het prole
tariaat om op ordelijke wijze ook door buiten-parlementaire
middelen invloed uit te oefenen op de te voeren gemeente
politiek en eveneens de vrijheid om strijd te voeren tegen
het kapitalisme. Maar ook de sociaal-democratische Raads
leden laten zich niet verkorten in hun vrijheid van beweging.
Het is verstandig geweest van de rechterzijde om zich niet
te verzetten tegen het zitting nemen van een sociaal-demo
craat in de Commissie van Financiën, zooals zij zich vroeger
heeft neergelegd bij het zitting nemen van een sociaal-demo
craat in de Commissie van Fabricage.
Had de rechterzijde volhard in haar voornemen om de
sociaal-democraten te weren uit de Commissie van Financiën
bij wijze van straf, omdat dezen slechts op bepaalde voor
waarden deel wilden uitmaken van het College van Burge
meester en Wethouders, dan zouden spreker en de zijnen zich
tegen die uitsluiting tot het uiterste hebben verweerd.
De sociaal-democraten zijn bereid, en hebben dat steeds
getoond, om op ordelijke wijze mede te werken aan de be
hartiging der gemeentebelangen in den Raad, op voorwaarde,
dat men geen inbreuk maakt op hun rechten als Raadsleden.
Daartoe behoort ook het recht om zich in den Raad te ge
dragen zooals hun socialistische overtuiging hun dit voor
schrijft. Als die overtuiging hun gebiedt om alleen op bepaalde
voorwaarden deel te nemen aan het dagelijksch bestuur en
die voorwaarden worden niet ingewilligd, dan kunnen zij niet
dulden, dat de rechterzijde meent daaraan het recht te kunnen
ontleenen om inbreuk te maken op hun rechten. Zij zullen
nooit dulden, dat zij in eenigerlei opzicht in den Raad als
minderwaardigen worden behandeld.
Naast het dienstbaar maken van hun handelen op gemeen
telijk politiek gebied aan het doel, de massa op te wekken
tot strijd tegen het kapitalisme en te trachten de massa bij
te staan in haar nood, hebben de sociaal-democraten te ar
beiden aan de maatschappelijke omvorming in de richting van
het socialisme, aan den socialistischen opbouw, voor zoover
dat in het kapitalisme mogelijk is.
Met dien socialistischen opbouw bedoelt de sociaal-democratie
tegelijk te verbeteren de economische positie van het prole
tariaat, uitbreiding der overheidsbemoeiing, terugdringing van
de particuliere winstmakerij en vergrooting dus van het ge
bied, waarop de arbeid geschiedt om in de behoeften der be
volking te voorzien. Het is wel een bewijs hoezeer de rechter
zijde door middenstandsbelangen wordt beheerscht, dat zelfs
de kerkelijke arbeiders niet kunnen zien de groote maat
schappelijke voordeelen, welke het overheidsbedrijf biedt boven
het particuliere bedrijf.
Natuurlijk is dit laatste niet volmaakt. De meerderwaardig
heid van het overheidsbedrijf vloeit reeds voort uit zijn doel
stelling, gericht op het zoo goed mogelijk voorzien in de maat
schappelijke behoeften, terwijl bij het particuliere bedrijf het
winst maken als eerste doel is te beschouwen. Een particulier
bedrijf, dat met verlies werkt, wordt als een mislukking be
schouwd en is bij voortduring gedoemd te verdwijnen.
Een overheidsbedrijf, dat met verlies werkt, kan toch worden
beschouwd uit een maatschappelijk oogpunt van groot nut te