446
MAANDAG 7 DECEMBER 1931.
Vooral de Nieuwe Leidsche Courant, het anti-revolutionnaire
orgaan, uit zich herhaaldelijk in dien geest. In het nummer
van 28 Juli 1931 schreef zij naar aanleiding van den eisch
der sociaal-democraten om toekenning van twee zetels in het
College van Burgemeester en Wethouders, het volgende:
»Waarop de S. D. A. P. haar onrechtmatigen eisch grondt,
bleek noch uit den brief, die aan de andere fracties werd
verzonden, noch ook uit een verslag in Het Volk van de
zooeven bedoelde vergadering.
Men tast hieromtrent dus in het duister. Maar wij gelooven,
dat de veronderstelling niet gewaagd is, zooals wij reeds voor
eenige dagen opmerkten, dat hierachter steekt de geheime
lust van de verantwoordelijkheid verschoond te blijven. Want
de roode heeren konden op hun tien vingers narekenen, dat
de rechterzijde er ook zelfs geen oogenblik over denken zou
om aan zulk een ongemotiveerd verlangen gevolg te geven.
Het is immers veel gemakkelijker om in de oppositie te
blijven!
Kankeren, critiseeren, stemming maken, daar zijn zij
sterk in.
Zelf doen; verantwoordelijkheid aanvaarden; verstandig,
met practische mogelijkheden rekening houdend regeerbeleid
voeren daar hebben de heeren niet van terug."
Dit is duidelijke taal.
Het is wel treurig met de geestesgesteld van de Leidsche
bevolking gesteld, die in steeds sterkere mate aan die onver
antwoordelijke opposanten vertrouwen schenkt. Toen de
sociaal-democraten voor het eerst aan een verkiezing voor de
Kamer deelnamen en daarvoor 40 handteekeningen bijeen
brachten, merkte een Leidsche professor op, dat die veertig
wel de eenige socialisten in Leiden zouden zijn, en thans
nadert het verkiezingscijfer van sprekers partij de 10000.
Sinds de invoering van het algemeen kiesrecht is elke ver
kiezing, met uitzondering van die onmiddellijk na de invoering
van het vrouwenkiesrecht, voor de sociaal-democraten een
succes geweest.
Bij de laatste Raadsverkiezing steeg het verkiezingspercen
tage van sprekers partij tot 30.6, terwijl het bij de vorige
nog slechts 26.8 bedroeg. Nog sterker valt de aanwas van
de socialistische stemmen in het oog, als men bedenkt, dat
van de in 1931 bij de Raadsverkiezing, vergeleken bij die van
1927, 2000 meer uitgebrachte stemmen de S. D. A.P. er 1750
verkreeg en de andere partijen tezamen slechts 250.
Dit wijst er nog niet op, gelijk spreker in een burgerlijk
blad las, dat de groote vooruitgang der S. D. A. P. heeft opge
houden. Ja, de S. D. A.P. zag nog kans om haar verkiezings
percentage in den korten tijd tusschen Staten- en Raads
verkiezingen van 30.4 tot 30.6 op te voeren.
Geen wonder dat de zetelwinst van de S. D. A.P. ook vrij
groot was. Van 1927 tot 1931 ging zij met twee zetels vooruit.
Ook in aanmerking genomen, dat het aantal Raadsleden in
die jaren met twee vermeerderde, mag toch de vooruitgang
van de S. D. A. P. zeer groot worden genoemd.
Gaat nu die geest van onverantwoordelijkheid zoo lang
zamerhand de meerderheid der Leidsche arbeidersbevolking
besmetten? Zooals men weet, groeit ook de socialistische vak
beweging zeer sterk en heeft de Leidsche Bestuurdersbond
reeds meer dan 5000 leden.
Verder rekent men de sociaal-democraten tot de partijen
der wanorde, die hopen op een komenden chaos en door dezen
willen trachten de macht in handen te krijgen.
Die beschuldiging van onverantwoordelijkheid en van het
wekken van wanorde herinnert spreker aan den tijd ruim
dertig jaar geleden toen hij gemeente-secretaris was en
gaarne burgemeester wilde worden. Men zeide, dat spreker
dat nooit zou worden als socialist, maar Minister Goeman
Borgesius verklaarde in een persoonlijk onderhoud met spreker
volstrekt geen bezwaar te hebben tegen het benoemen van
een socialist tot burgemeester; hij ei kende, dat een socialist
nog grooter voorstander was van orde dan hij. Spoedig werd
spreker dan ook tot burgemeester benoemd.
Het is inderdaad belachelijk te onderstellen, dat de voor
standers der planmatige productie voorstanders der wanorde
zouden zijn en dat socialisten, de bouwers aan een nieuwe
maatschappij, welker grondslagen berusten op een sterk indi
vidueel verantwoordelijkheidsgevoel, de onverantwoordelijk
heid zouden bevorderen en zich zelf onverantwoordelijk zouden
gedragen.
De sociaal-democraten gevoelen hun verantwoordelijkheid
zeker niet minder dan hun burgerlijke tegenstanders, maar
zij gevoelen haar anders. Hun burgerlijke tegenstanders zien
geen andere mogelijkheid dan het kapitalisme en zij willen
dit behouden en oplappen. De bestaansmogelijkheid hiervan
moet worden verdedigd ten koste van alles. Bezwijkt het, dan
komt volgens hen de chaos, de algemeene verwarring en
ontwrichting, welke de gansche menschheid in stoffelijke en
zedelijke ellende dompelt.
De sociaal-democraten zien in de kapitalistische orde daar
entegen de wanorde, welke gebrek schept, waar overvloed
aanwezig is. Zij willen den chaos voorkomen door het kapita
lisme te bestrijden en te arbeiden aan den opbouw van het
socialisme. Zij beschouwen het als hun taak te trachten door
hun politieke macht de proletarische massa te beschermen
tegen de uitbuiting van het kapitalisme en haar de lichamelijke
kracht, het geestelijk inzicht en den zedelijken plicht bij te
brengen om te arbeiden aan de komst van het socialisme.
Het is een onmogelijke eisch, dat zonder eenige overeen
komst afbrekers van het kapitalisme en zij, die dit willen
behouden, rustig naast elkander in eenzelfde College gaan
zitten, alsof zij arbeiden om eenzelfde doel te bereiken.
Ja, beide partijen hebben ongetwijfeld ten doel om het
gemeentebelang te dienen, maar zij zien dat belang geheel
anders. Theoretisch zou het te verdedigen zijn, dat de sociaal
democraten geen deel wilden uitmaken van een burgerlijk
College van Burgemeester en Wethouders, alvorens hun
macht in de gemeente zoo groot was geworden, dat het
gemeentebeleid werd beheerscht door den wensch om het
kapitalisme af te breken en het socialisme op te bouwen,
maar het zou niet verantwoord zijn zoolang te wachten met
het intreden in het College. Wanneer hun politieke invloed
in een gemeente zoo groot is geworden, dat de burgerlijke
partijen hun een belangrijk deel van de publieke macht
moeten toekennen, dan mogen zij zulks niet weigeren, in het
belang van de proletarische massa, welke smacht naar eenige
verlichting uit haar nood.
De sociaal-democraten moeten weigeren het binnentreden
van een Wethouder in een burgerlijk college, indien dit zou
beteekenen, dat de sociaal-democratie ging medewerken aan
een anti-socialistisch gemeentebeleid, zooals dit tot nu toe
door Burgemeester en Wethouders onder goedkeuring van
den Raad is gevoerd.
Zij weigeren dus geen wethouderszetels, zij aanvaarden ze
voorwaardelijk, d. w. z. indien de redelijke zekerheid bestaat,
dat voortaan de richting van het gemeentebestuur een belang
rijke wijziging zal ondergaan in socialistischen koers. Voor
de sociaal-democraten is de vraag, hoeveel wethouderszetels
zij zouden verlangen, geen rekensommetje; voor hen is be
slissend deze vraag, of het offer, dat zij brengen door zitting
te nemen in het College, zulks waard is in verband met de
resultaten, welke zij daardoor kunnen bereiken voor de prole
tarische massa. Een Wethouder kan oppositie voeren, kan in
de door hem beheerde afdeeling kleine zaken totstandbrengen,
maar het algemeen karakter van het gemeentebeleid blijft
ongewijzigd. Ook twee socialistische Wethouders zouden het
bestuursbeleid niet kunnen veranderen, indien de Raad in
zijn meerderheid niet overtuigd was, dat het roer moest
worden gekeerd in anti-kapitalistische lichting.
De rechterzijde gevoelt, evenmin als de liberale linkerzijde,
die noodzakelijkheid niet. De burgerlijke raadsmeerderheid
gevoelt zich nog krachtig genoeg om niet alleen buiten de
sociaal-democraten, maar ook tegen al de wenschen van dezen
in, de gemeente te besturen. Zoolang zij niet bereid is een
belangrijk deel van de politieke macht aan de sociaal-demo
cratie af te staan, is voor deze het oógenblik nog niet gekomen
om de best uursverantwoordelijkheid te aanvaarden. l)at ver
biedt haar het verantwoordelijkheidsgevoel tegenover de nood
lijdende bevolking en tegenover de belangen van het socialisme.
De sociaal-democraten maken hun houding op gemeen
telijk politiek gebied ondergeschikt aan hun algemeen socia
listisch doel; hun houding wordt in bijzonderheden beheerscht
door de algemeene economische omstandigheden, waaronder
de bevolking moet leven, die hen dwingen tot het voeren
van een gansch ander gemeentebeleid dan het College, met
instemming der raadsmeerderheid, thans voert. Men kan
waardeeren den grooten ijver en de groote bekwaamheden
van verschillende leden van het College; de sociaal democraten
kunnen begrijpen de moeilijkheden, vooral financieele, die
het moet overwinnen, maar zijn beleid kunnen zij niet voor
hun rekening nemen; dat is ook niet in overeenstemming
met de economische positie van de groote meerderheid dei-
bevolking, die inderdaad bedroevend is. De werkloosheid
neemt nog steeds toe en bedreigt het bestaan van steeds
meerderen. De inkomsten van een groot deel der bevolking
zijn ontoereikend om in redelijke levensbehoeften te voorzien.
Werkloosheid in het eene vak veroorzaakt werkloosheid in
het andere.
De onzekerheid van bestaan schept een sfeer van geestelijke
ontmoediging. Het gebrek aan werk en de ontoereikendheid
der inkomsten roepen een zedelijke onverschilligheid te voor
schijn, die op den duur tot zedelijke verruwing dreigt te
leiden.
Gebrek eer.erzijds, overproductie anderzijds, werkloosheid
eenerzijds, onbevredigd blijvende behoeften anderzijds, terwijl
degenen, die deze behoeften door hun arbeid zouden kunnen
bevredigen, gedoemd zijn werkloos rond te loopen, ziedaar
het beeld van de tegenstellingen en de wanorde van het
kapitalisme, de maatschappij van het winstsysteem. In welke
andere maatschappij dan de kapitalistische zou het mogelijk