444
MAANDAG 7 DECEMBER 1931.
van een nieuwe regeling der gas- en electriciteitstarieven
ten behoeve van de kleine verbruikers.
Zal worden behandeld bij de algemeene beschouwingen.
52°. Voorstel van den heer Knuttel, in zake opheffing van
de Stedelijke Werkinrichting.
Zal worden behandeld bij volgn. 577 der uitgaven.
53°. Voorstel van den heer Knuttel, in zake terugbrenging
van alle salarissen boven ƒ6000.tot dat maximum.
Zal worden behandeld bij de algemeene beschouwingen.
54°. Motie van den heer Knuttel, in zake ter lezing legging
van de Tribune in de Leeszaal Reuvens.
Zal worden behandeld bij volgn. 544 der uitgaven.
De Voorzitter legt vervolgens nog over:
55°. Adres van de Centrale Advies Commissie Leiden, in
zake het nemen van een 4 tal maatregelen ter verzachting
van den nood onder de werkloozen.
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt besloten
het adres te behandelen bij de algemeene beschouwingen.
56°. Missive van den Inspecteur van de Volksgezondheid
naar aanleiding van het door den Wethouder Goslinga ge
sprokene in de raadszitting van 28 September j.l., bij de
behandeling van het voorstel tot toekenning van een subsidie
aan de Vereenigirig tot verzorging van kleine kinderen.
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt besloten
de missive ter lezing neder te leggen in de Leeskamer.
Aan de orde is alsnu:
I. Benoeming van twee leden van de Gemeentelijke Com
missie voor Maatschappelijk Hulpbetoon.
(Zie lng. St. No. 310.)
De Voorzitter zegt, dat er hierbij geen gelegenheid is
geweest om aan mej. Coebergh, die ontslag genomen heeft,
dank te betuigen voor haar langdurigen dienst bij deze in
stelling, zooals pleegt te gebeuren. Gedurende tal van jaren
heeft mej. Coebergh aan Maatschappelijk Hulpbetoon haar
beste krachten gegeven en het is op zijn plaats, haar daarvoor
namens den Raad dank te brengen.
De heer Knuttel kan zich daarmede niet vereenigen.
Spreker vindt niet, dat Mej. Coebergh zoodanig in het belang
der arbeidersklasse werkzaam is geweest, dat het gewenscht
is, haar daarvoor dank te betuigen.
De Voorzitter zegt, dat de heer Knuttel van zijn gewoonte
dan is afgeweken, toen hij zich de vorige week aansloot bij
een dankbetuiging aan den heer Vallentgoed, bij diens ontslag
neming als lid van Maatschappelijk Hulpbetoon.
De heer Knuttel zegt, dat dit hem toen ontgaan was.
De Voorzitter verzoekt den heeren Bergers, Vallentgoed,
Coster en Vos het stembureau te vormen.
Worden benoemd, ieder met 30 stemmen, mevr. P. J. van
KampenhoutJ. M. Ruhe en de heer Th. C. Stijnmanmevr.
de wed. C. Smitsde Wit en de heer W. T. A. Bergers
verkregen ieder 1 stem, terwijl 1 biljet van onwaarde was.
(Een der leden nam aan deze stemming geen deel).
De Voorzitter dankt de leden van het stembureau voor
de genomen moeite.
Daarna wordt op voorstel van Burgemeester en Wethouders
zonder hoofdelijke stemming besloten hen te machtigen, mej.
D. M. J. Coebergh dank te betuigen voor de door haar als
lid van de Gemeentelijke Commissie voor Maatschappelijk
Hulpbetoon bewezen diensten.
De heer Knuttel geeft te kennen geacht te willen worden
tegen te hebben gestemd.
De Voorzitter stelt daarna achtereenvolgens aan de orde:
III. Voorstel in zake het instellen van een deskundige
controle op de administratie van den Dienst van Gemeente
werken.
(Zie lng. St. No. 311.)
De heer Knuttel zegt een tijdschrift te hebben ontvangen,
waarin deze kwestie onder het oog wordt, gezien, en nu wenscht
hij even zijn verwondering er over uit te spreken dat, toen
deze aangelegenheid den eersten keer ter sprake is geweest,
is beweerd, dat van het contröle-bureau van de Vereeniging
van Nederlandsche Gemeenten door de groote gemeenten geen
gebruik werd gemaakt. Dit werd uitgespeeld als een troef om
aan te toonen, dat dat bureau niet veel zaaks was en het
vertrouwen der gemeenten niet verdiende. Deze zaak zit ech
ter geheel anders in elkander. Gezien het feit, dat vele ge
meenten een eigen gemeentelijken dienst voor die controle
hebben, spreekt het van zelf, dat zij niet bij de genoemde
Vereeniging terecht komen.
De zaak is niet van groot belang, maar spreker heeft er
toch op willen wijzen, dat dit een voorlichting van den ge
meenteraad is, welke niet bevredigend kan worden genoemd.
De heer Goslinga antwoordt, dat de bewering, waarvan
de heer Knuttel spreekt, is geuit door den heer de Reede,
niet door spreker. Burgemeester en Wethouders zijn niet
verantwoordelijk voor redevoeringen van raadsleden.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
IV. Voorstel in zake de tijdelijke belegging van kasgeld.
(Zie lng. St. No. 315.)
De heer Bosman zegt, dat het nu een tijd is om heel voor
zichtig te zijn met het uit handen geven van geld aan ande
ren. Onder a van het voorstel wordt genoemd de Bank voor
Nederlandsche Gemeenten. Spreker kan niet beoordeelen of
het geld daar volkomen veilig is. Burgemeester en Wethou
ders kunnen daaromtrent misschien inlichtingen verstrekken,
alsmede over de vraag of over de gelden daar te allen tijde
kan worden beschikt.
Onder b staat: »andere door ons aan te wijzen instellingen."
Aan die instellingen zal het College gelden kunnen uitleenen,
mits zij ten genoegen van het College zakelijk onderpand
verstrekken. Spreker acht de eisch der gemeente om steeds
over liquide middelen te kunnen beschikken, daardoor
niet veilig genoeg. Er kan wel onderpand worden gege
ven, maar het is de vraag of dat onderpand steeds tot de
volle waarde dadelijk verzilverbaar is; want de gemeente
heeft ten slotte aan dat onderpand niet voldoende, zij moet
geld hebben. Het is op dit oogenblik heel moeilijk te beoor
deelen, in hoeverre de gemeente met het krijgen van onder
pand gebaat is, en daarom zou spreker veiligheidshalve
punt b uit het voorstel maar willen weglaten. De gemeente
doet zijnsinziens misschien nog het beste door het overschot
van de kasgelden maar in de brandkast te leggen of in be
waring te geven bij de Nederlandsche Bank. Het in bewaring
geven bij andere instellingen tegen genot van rente, acht hij
betrekkelijk gevaarlijk.
De heer Goslinga zegt, dat dit voorstel een uitvloeisel is
van de wijziging van de gemeentewet, welke dit voorjaar in
werking is getreden. Vóór dien tijd behandelden Burgemeester
en Wethouders die zaken zonder speciale machtiging van den
Raad, maar thans moeten zij er mede bij den Raad komen.
Zij handelen nu niet anders dan zij zouden doen onder de
oude wet.
Spreker kan den heer Bosman geruststellen ten aanzien
van de Bank voor Nederlandsche Gemeenten. Het is een
semi-publiekrechtelijke instelling, welke meer werkt als een
clearing-kantoor voor de verschillende gemeenten en het Rijk.
Zij is tusschenpersoon tusschen Rijk en gemeenten. Alle be
talingen van het Rijk aan de gemeenten en alle betalingen
van de gemeenten aan het Rijk gaan over deze bank.
De heer Bosman vraagt, of die bank altijd voldoende liquide
middelen heeft.
De heer Goslinga antwoordt in bevestigenden zin. Het Rijk
heeft het meerendeel der aandeelen en verder zijn de aan-
deelen in het bezit van gemeenten.
Met hetgeen de heer Bosman zegt over punt b van het
voorstel, is spreker het in het algemeen eens. Alvorens Bur
gemeester en Wethouders aan andere instellingen gelden in
handen geven, zullen zij nagaan of het onderpand, dat zij
krijgen, verzilverbaar is.
Dat hebben zij voorheen ook altijd gedaan.
De heer Bosman zegt, dat de tijden zoo ongunstig zijn.
De heer Goslinga zegt, dat het College altijd meer onder
den indruk van den ernst der tijden is geweest dan de Raad;
dat zal bij de algemeene beschouwingen en ook bij de bepa
ling van het onderpand wel uitkomen. Het zou toch wel wat
kras zijn om Burgemeester en Wethouders deze bevoegdheid