MAANDAG 2 NOVEMBER 1931. 387 openbaar gemaakt zouden worden. Wat de heer Schüller toen uitgehaald heeft, is een parlementaire onbeleefdheid en geen behoorlijke wijze van doen. De heer Schüller zegt, dat het zijn schuld niet is, dat het in de couranten stond. De heer Splinter zegt, dat de heer Schüller het toch aan de pers gegeven heeft. De heer Schüller zegt, dat de heer Splinter dat be wijzen moet. De heer Splinter zegt, dat dan een van de partijgenooten van den heer Schüller het gedaan heeft. De heer Schüller. zegt, dat als hier geheime zitting is, de ambtenaren alles al verklapt hebben. De geheele type-kamer zit vol met corruptie. De heer Splinter weet niet, wie het gedaan heeft, maar de feiten zijn nu eenmaal zoo. De heer Schüller kan hiervan even goed de schuld geven aan het College. De heer Splinter merkt op, dat de heer Schüller hem de schuld kan geven zooveel als hij wil, maar dat daartoe geen aanleiding bestaat. De Voorzitter verzoekt den heer Schüller niet de orde te verstoren door het herhaaldelijk interrumpeeren van den Wethouder. Hij krijgt straks zelf het woord. De heer Splinter zegt, dat de nota, ten aanzien waarvan hij heeft gezegd, dat de heer Schüller niet overeenkomstig de parlementaire beleefdheid heeft gehandeld door haar in de courant te laten zetten, aldus aanvangt: »Met groote ontstemming hebben ondergeteekenden kennis genomen van de wijze waarop B. en W. in het ingekomen stuk No. 129 d.d. 12 Mei 1931, hun ingediend voorstel inzake terrein stadhuisbouw hebben behandeld." En dan volgen deze regels: »B. en W. hebben in het belang van hun plan en voorstel al het mogelijke gedaan om de openbare meening daarover in te lichten en te hooren, welk recht ondergeteekenden het College niet willen ontzeggen." Het inlichten en hooren van de openbare meening is niet geschied door Burgemeester en Wethouders, maar door den Raad, die heeft besloten de plannen-Dudok openbaar te maken. Nu zijn een volledig plau-Dudok en een schetsplan voor de Lammermarkt niet twee gelijkwaardige zaken. Had het College nu het schetsplan van den heer Schüller ook moeten publiceereri ten einde de openbare meening er kennis van te doen nemen? Er komt bij, dat de voorstellers de teekening volledig aan de andere Raadsleden en aan de pers hebben verstrekt, zoodat iedereen geheel op de hoogte was van de meening van den heer Schülier ten aanzien van de vraag waar een raadhuis het best kan gebouwd worden. Waar de heer Schüller en zijn mede-voorstellers altijd propaganda hebben gemaakt voor hun plan, wat hun goed recht is, zoodat iedereen er inzage van kon nemen en ook kon leeren kennen den inhoud van de verschillende nota's, welke er bij waren, moeten zij het Burgemeester en Wet houders niet kwalijk nemer, dat dezen het niet hebben gedaan. Spreker meent te hebben aangetoond, dat het plan-Schüller c.s. op een zeer behoorlijke wijze is behandeld. Thans komt spreker tot de bespreking in de Commissie van Fabricage over de nota, welke de heer Schüller daar van spreker heeft gekregen en waarvan de bedoeling was te weten te komen hoe de Commissie dacht over het eventueele voor stel, dat door Burgemeester en Wethouders aan den Raad zou moeten worden gedaan. De heer Schüller heeft het spieker erg kwalijk genomen, dat in die nota stond, dat duidelijk was gebleken, dat de meerderheid van den Raad was voor een meervoudige opdracht. Zijns inziens was dat het geval niet, want, zooals hij zeide, hadden de sociaal-demo craten alleen gestemd vóór het verzenden van het voorstel van den heer Wilmer c.s. naar Burgemeester en Wethouders om praeadvies ten einde te voorkomen, dat hun eigen voor stel onder den voet zou worden geloopen. Spreker heeft toen gezegd, dat de woorden: «duidelijk is gebleken", moeten worden gelezen als «aangenomen kan worden" en daarop is nu door den heer Schüller aanmerking gemaakt. Volgens den heer Schüller is zijn minderheidsnota, die hij bij de stukken heeft gevoegd, door het College bij het schun nige af behandeld; Burgemeester en Wethouders hadden er geen kik over gegeven; dit was een hoon, door het College aan de sociaal-democratische fractie aangedaan; zoo'n behan deling zou die fractie echter niet langer gedoogen. Wat had de heer Schüller dan eigenlijk verwacht? Dat het College op die minderheidsnota gereageerd zou hebben Dat kon hij niet verwacht hebben, want het was hem heel goed bekend, dat het College niet met zijn voorstel meeging; het zou dus niets gegeven hebben, of Burgemeester en Wethouders bij die nota gezegd hadden, dat het voorstel-Schüller voor hen onaanvaard baar was. Burgemeester en Wethouders zijn trouwens ook niet ingegaan op het rapport van de Commissie van Fabricage; dat is eenvoudig afgedrukt in het Ingekomen Stuk, zooals altijd, evenals de minderheidsnota van den heer Schüller. Spreker zou de woorden van den heer Schüller op hem zelf terugwillen werpen; het was een hoon voor het College, dat hij sprak, zonder te weten waarover. Eigenlijk heeft de heer Schüller in de vorige vergadering niets ter verdediging van het plan-Lammermarkt gezegd; spreker had gedacht, dat hij een prachtige verdediging daarvan zou hooren, maar hij heeft niets anders gedaan dan citeeren uit Raadsverslagen, en dan nog in den regel verkeerd; de heer Schüller citeert altijd, alleen wat hij noodig heeft, maar rukt dit uit het verband met het overige. De heer Schüller heeft wel een zeer groote propaganda voor zijn plan gemaakt o. a. door zijn interview in het Leidsch Dagblad, met zijn portret. Spreker siuit zich aan bij de waardeering, door den heer Wilbrink uitgesproken voor het werk, dat de heer Schüller c.s. daaraan hebben gehad; men kan ver van elkaar af staan, maar men moet eikaars werk waardeeren en dat doet spreker. Zooals uit het praeadvies van 12 Mei j.l. is gebleken, is het College het met dat plan niet eens. Niet alleen op grond van de rapporten van den heer Uudok en den Directeur der Gemeentewerken, maar ook omdat het menschelijk verstand iedereen tot het idee moet brengen, dat de Lammermarkt niet is een plaats een stadhuis waardig. De heer Parmentier sprak indertijd van een tweede- of derde rangsplaats. Een elk zal het daarmede eens zijn, zegt spreker. Ten onrechte heeft de heer Schüller in zijn nota beweerd, dat de heer Dudok het met het plan-Lammermarkt eens zou zijn. De heer Dudok zegt in zijn rapport, dat z. i. de historische plaats, dus de Breestraat, stedebouwkundig nog altijd ver antwoord is, nadat hij even te voren heeft opgemerkt, dat de historische raadhuisplaats logisch in het stadsplan past. Slechts voor het geval, dat men de historische plaats loslaat, in welk geval men practisch vooral door onteigening de noodige ruimte kan verkrijgen, zal het z. i. noodig zijn een plaats te zoeken aan de toekomstige nieuwe verkeerswegen. Daarop heeft het door den heer Schüller geciteerde betrekking. De heer Dudok bedoelt dus geenszins te zeggen, dat de Breestraat excentrisch zal worden, noch is zijn meening, dat de Breestraat ongeschikt is. Integendeel is hij voorstander van een stadhuis aan de Breestraat. De aanpassing van de omgeving van de Lammermarkt wordt door de voorstellers zeer optimistisch voorgesteld. De heer Groeneveld is het daarmede eens, want hij zeide: ik vind het op dit oogenblik nog niet een geschikte plaats, maar de toekomst zal de noodige wijzigingen moeten aan brengen. De heeren zeggen ook in hun nota, dat mettertijd de toestand ter plaatse veel zal verbeteren. Spreker wil op een practisch punt wijzen. Toen+30jaren geleden het Kort Rapenburg werd overkluisd, weid betoogd, dat als die overkluizing eenmaal was totstandgekomen en men daar een breede straat kreeg, daar allerlei nieuwe panden zouden verrijzen. Hetgeen in al die jaren terplaatse is gebeurd toont duidelijk aan hoe moeilijk het is een bestaanden toestand aan een nieuwe omgeving te doen aanpassen. Alleen is daar verrezen het gebouw van de Nederlandsche Bank. Dezelfde huizen, welke toen al in de diepte stonden, staan nog in de diepte. Op dezelfde wijze zou het gaan aan de Lammermaikt. Mocht daar een stadhuis worden gebouwd, dan zou er een menschenleeftiid overheen gaan, voordat er eenige wijziging werd aangebracht, indien deze er al ooit kwam. Verder voeren de voorstellers aan, dat het stadhuis zou komen te liggen aan een ruim plein, maar de teekening toont het tegendeel aan het zou komen te liggen aan een verkeers weg van 30 M. breedte. Ook de bewering van de voorstellers, dat het een vrijstaand stadhuis wordt, is onjuist. Aan den eenen kant wordt het aangebouwd tegen een fabriek. De heer Schüller voegt spreker toe, dat hij het plan blijkbaar niet voldoende bestudeerd heelt. Spieker zal daarop antwoorden, als de heer Schüller zijn beurt maar afwacht. Verder blijlt de Israelietische begiaafplaats een bezwaar. Spreker weet niet of het wel zoo eenvoudig is, er over heen te bouwen, zooals de heer Schüller zegt. De heer Schüller zegt ook: als het uitbreidingsplan nu maar eens bekend was geweest, dan zou zijn plan nog veel meer instemming hebben gevonden. De heer Schüller mag juist erg blij zijn, dat het uitbreidingsplan niet bekend is, want

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 3