MAANDAG 2 NOVEMBER 1931. 411 oude verordening, maar daardoor komt minder geld in liet laatje. Voor de betrokkenen is invoering der nieuwe verorde ning niet zoo erg, want zooveel is het niet meer, maar voor de gemeente maken veel kleintjes een groote. De Voorzitter zegt, dat de eenige reden, waarom deze verordening niet op de agenda heeft gestaan, deze is, dat die voor den betrokken Wethouder zoo overladen was, dat het College meende hem te moeten sparen. De stukken zijn echter gereed en spreker hoopt de verordening zoo spoedig mogelijk in den Raad te brengen. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XI. Verordening, houdende wijziging van de verordening van 12 October 1905 (Gemeenteblad No. 25), op het Bouwen en Sloopen. (Zie Ing. St. No. 274.) Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. De artikelen I en II worden achtereenvolgens zonder be raadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna eveneens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming de verordening in haar geheel wordt vastgesteld. XII. Verordening, houdende wijziging van de verordening van 29 Augustus 1921 (Gemeenteblad No. 19), regelende de heffing van schoolgelden aan het Gymnasium, de Hoogere Burgerschool voor jongens en de Hoogere Burgerschool voor Meisjes te Leiden. (Zie Ing. St. No. 275.) Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. De artikelen I, II, III, IV, V, VI, VII en VIII worden achter eenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan genomen, waarna eveneens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming, de verordening in haar geheel wordt vastgesteld. XIII. Verordening, houdende wijziging van de verordening van 25 April 1921, (Gemeenteblad No. 19), regelende de invordering van schoolgelden voor het onderwijs aan het Gymnasium, de Hoogere Burgerschool voor Jongens en de Hoogere Burgerschool voor Meisjes te Leiden. (Zie Ing. St. No. 275.) Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. De artikelen I, II en III worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna eveneens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming, de verordening in haar geheel wordt vastgesteld. Alsnu stelt de Voorzitter de aan den heer de Reede toegestane interpellatie aan de orde. De heer de Reede zegt, dat, waar de Voorzitter spreekt van een interpellatie, dit wel buitengewoon veel eer is voor het stellen van een eenvoudige vraag. In verband met de bijzondere moeilijkheden, welke op financieel gebied zijn ge rezen bij verschillende gemeenten, zou spreker alleen willen vragen of het College het niet gewenscht acht enkele mede- deelingen te doen betreffende de kaspositie van de gemeente Leiden. De heer Goslinga zegt, dat hij in antwoord op de vraag van den heer de Reede inzake de kaspositie der gemeente, namens het College van Burgemeester en Wethouders kan mededeelen, dat deze momenteel geen enkelen grond tot be zorgdheid oplevert. Per vandaag heeft de ontvanger de beschik king over 400.000.terwijl zoo noodig de Lichtfabrieken nog met "nt 200.000.a ƒ250.000.kunnen bijspringen. Voorzoover thans te bezien is, kan tot ongeveer half December vlot aan alle verplichtingen worden voldaan. Tegen het einde des jaars evenwel moet de gemeente kunnen beschikken over een vrij groot bedrag aan kasmiddelen. Het College zal op dit punt, zooals vanzelf spreekt, een scherp oog in het zeil houden en alles wat het crediet der gemeente zou kunnen schaden met de pijnlijkste nauwgezetheid vermijden, alles wat het crediet kan sterken met de grootste zorgvuldigheid be schermen. Spreker meent met deze korte mededeeling op dit moment te kunnen volstaan. De heer de Reede dankt Burgemeester en Wethouders voor de gedane mededeeling en constateert met genoegen, dat de positie van de gemeente Leiden gunstig is in verge lijking met andere gemeenten, welke haar financiën bedenkelijk in de war hebben zien loopen. De heer Vervveij gaat volkomen accoord met het antwoord van den Wethouder en neemt aan, dat er aanleiding is trotsch te zijn op de positie, waarin de gemeente financieel verkeert, maar de conclusie, welke de heer de Reede uit de mededeeling van den Wethouder trekt, dat andere gemeenten door eigen optreden den boel in de war hebben gestuurd, neemt hij niet voor zijn rekening. Men heeft te maken met aanslagen van de particuliere banken in hoeverre de Neder- landsche Bank en de regeering daarbij een rol spelen zal later blijken op het levensbestaan van verschillende ge meenten, welke worden bestuurd op een wijze, welke aan de Regeering en den particulieren banken onwelgevallig is. Om daaruit de conclusie te trekken, dat de menschen, die die gemeenten regeeren, hun taak niet verstaan, daartoe heeft spreker geen aanleiding. Met het oog op het late uur zal spreker er niet verder over uitweiden. De heer de Reede zegt ook geen zin te hebben om op dit oogenblik over deze zaak uit te weiden. De gelegenheid om er nader over te spreken zal wel komen. De Voorzitter verklaart de interpellatie voor gesloten. Spreker deelt vervolgens mede, dat spreker de commissie, welke bestempeld wordt met den naam «commissie ad hoe" en waarin door het vertrek van den heer Parmentier een vacature is, gaarne aangevuld zou zien met den heer Beekenkamp. Hij vraagt, of de heer Beekenkamp die functie op zich wil nemen. De heer Beekenkamp beantwoordt de vraag van den Voor zitter in bevestigenden zin. De Voorzitter vraagt, of thans nog een der leden iets in het belang van de gemeente in het midden heeft te brengen. De heer Knuttel zou gaarne van Burgemeester en Wet houders antwoord ontvangen op de volgende vragen 1. Hebben Burgemeester en Wethouders er kennis van genomen dat door de Regeering is ingediend een wetsontwerp tot tijdelijke korting op de uitkeeringen, bedoeld in artikel 3 onder b van de wet van 15 Juli 1929 en in artikel 72 van de wet van 17 Juni 1905, aan de provinciën en de gemeenten? 2. Kunnen Burgemeester en Wethouders de verzekering geven, dat zij geen stappen zullen doen om eventueele ver mindering van de Ryksuitkeeringen, die hierdoor voor de gemeente zouden ontstaan, in eenigen vorm te verhak n, direct of indirect op de inkomsten van het gemeenteper soneel, de uitkeeringen aan de werkloozen of andere sociale voor zieningen ten behoeve van de arbeidersklasse? De heer Goslinga zegt, dat het antwoord op de eerste vraag van den heer Knuttel luidt, dat Burgemeester en Wet houders nog geen kennis hebben genomen van het wetsont werp, waarvan in die vraag sprake is, omdat het nog niet is ver schenen. In verband daarmede moeten Burgemeester en Wethouders het antwoord op de tweede vraag schuldig blijven. Die vraag blijft dus aan de orde. De heer van Eck wil in verband met dit ontwerp van wet, dat hij gelezen heeft in het Weekblad voor Gemeentebelangen, ook een vraag stellen, die van eenigszins anderen aard is dan die van den heer Knuttel. Tegen dit ontwerp bestaan tweeërlei bezwaren, n.l. dat het inbreuk maakt op het reent van de gemeenten om een bepaalde uitkeering te ontvangen uit het gemeentefonds, die voor 5 jaar is vastgesteld, en verder, dat het inbreuk maakt op de auto nomie, op de zelfregeering der gemeenten door een reeks gemeenten te willen dwingen over te gaan tot verlaging der salarissen van het overheidspersoneel. Ligt het nu niet op den weg van het gemeentebestuur om, terwijl dat wetsontwerp nog in behandeling is, zijn bezwaren daartegen onder de aandacht der Regeering te brengen? Spreker begrijpt, dat hij daarop nu moeilijk antwoord kan krijgen, maar hij kan het ook niet uitstellen tot een volgende vergadering, want hij veronderstelt, dat dit wetsontwerp er door de Regeering met groeten spoed doorheen gejaagd zal worden en het is de vraag, of het ten tijde van de volgende Raadsvergadering niet reeds is aangenomen. Als andere ge meentebesturen ook hun bezwaren kenbaar maken, kan dat invloed uitoefenen op de al of niet aanneming van het ontwerp van wet. Spreker hoopt dat het College in zal zien dat er reden bestaat, om bij de Tweede Kamer aan te dringen op verwerping van het ontwerp van wet. De heer Goslinga zegt, dat het College altijd op het stand-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 27