406
MAANDAG 2 NOVEMBER 1931.
»De Raad besluit:
Punt 10 van de agenda inzake de aanwijzing van het
terrein voor den bouw van een nieuw Raadhuis, zonder behoud
van den ouden gevel, aan te houden,
en te behandelen, nadat bij den Raad is ingediend het plan
voor den bouw van een nieuw Raadhuis, met behoud van
den ouden gevel".
Dat was een uitvloeisel van den geest, welke in den Raad
heerschte, en bij de behandeling van dat voorstel heeft de
heer Wilbrink gezegd, dat nu in elk geval de gelegenheid
open bleef, ook voor de ingezetenen buiten den Raad, om
zich ten aanzien van het plan-Dudok voldoende te oriënteeren.
Indien dat plan zoo dwaas en zoo onmogelijk was geweest,
had spreker verwacht, dat de heer Wilbrink niet een voorstel
zou hebben gedaan om het geheel alleen te publiceeren en het
daardoor aan de publieke opinie prijs te geven.
De heer Wilbrink voegt spreker toe, dat hij niet dat plan
dwaas of onmogelijk heelt genoemd.
De heer Groeneveld antwoordt, dat de heer Wilbrink in
de vorige vergadering heeft gezegd, dat het plan hem absoluut
niet kon bevredigen, maar er intusschen toe medegewerkt
heeft, dat dat plan geheel alleen, zonder eenige mededinging,
werd gepubliceerd en eigenlijk bij de bevolking werd ingediend.
De heer Wilbrink merkt op, dat hij in de vorige ver
gadering hetzelfde heeft gezegd als in de geheime vergadering,
n.l. dat de plattegrond-indeeling van het plan heel goed was.
De heer Groeneveld herinnert er verder aan, dat meerdere
heeren hebben gezegd, dat de Raad een besluit had genomen,
waaruit bleek, dat de sociaal-democraten zelfs alstarid hadden
gedaan van een enkelvoudige opdracht, alleen en uitsluitend
omdat sprekers fractie er toe heeft medegewerkt om het
voorstel van de heeren Wilmer, Huurman en Wilbrink te
stellen in handen van Burgemeester en Wethoudeis om prae-
advies. Hoe men tot die conclusie komt, is spreker onbe
grijpelijk, want, als de sociaal-democraten een voorstel doen,
stellen Burgemeester en Wethouders in de meeste gevallen
voor, dat voorstel in hun handen te stellen om praeadvies
en dan stemt de geheele Raad er voor, ofschoon de meeste
leden volstrekt niet van plan zijn hun stem te geven voor
hetgeen met het voorstel wordt beoogd. Met tientallen van
voorbeelden zou spreker dat kunnen staven. Als een voorstel
in handen van Burgemeester en Wethouders wordt gesteld
om praeadvies, beteekent dit alleen, dat de Raad verwacht,
dat Burgemeester en Wethouders hun meening omtrent dat
voorstel zullen uiteenzetten. De Raad blijft volkomen vrij
om al dan niet met dat voorstel mee te gaan. Hoe men tot
de dwaze conclusie komt, dat iemand, die stemt vóór het
verzenden van een voorstel om praeadvies, zich daarmede
vóór het voorstel zelf verklaart, is spreker een raadsel.
De heer Bosman wijst er op, dat tegen zijn voorstel niet
anders is aangevoerd, dan dat het wat laat komt. Het is wel
mogelijk, dat het sommigen wat laat schijnt, maar de loop,
wefken de zaak heeft genomen, heeft het spreker niet mogelijk
gemaakt het eerder in te dienen. Bovendien, zijn voorstel kan
geen oponthoud veroorzaken, omdat de te benoemen commissie
aan een termijn van drie maanden gebonden zal zijn; maar
ook, al zou het eenig oponthoud teweegbrengen, wat zou dat
dan nog! Het dient toch immers tot niets, dat men nu een-
twee-drie de plaats voor het stadhuis maar bepaalt, op de
oude plaats; feitelijk alleen uit gemakzucht; omdat men dan
de moeilijkheid van het zoeken naar een geschikter terrein
ontloopt.
De zaak is toch veel te gewichtig om nu ineens zoo'n
dwaze spurt te nemen; zijn wij niet veel meer verplicht alles
te onderzoeken om het stadhuis daar te zetten, waar de
bevolking het het beste op zijn plaats acht; is het dan zoo
veel gevraagd om nog een oogenblik geduld te hebben om
dit te onderzoeken. Spreker komt er met klem tegen op, dat
men zegt, dat het te laat is; dat vindt hij heelemaal geen
argument in een zaak als de onderhavige.
De heer Schüller zegt, dat ten aanzien van de publicatie
van het voorstel der sociaal-democraten de Wethouder ten
eenenmale onjuist is. Allereerst heeft de Wethouder vanmiddag
niet gezegd, dat het over het schrijven van 3 Juni ging; en
als het er over ging, dan is hij in elk geval toch zeer onjuist,
want dat voorstel spreker weet dit zoogoed, omdat, hij er
zelf voor gezorgd heeft is op 3 Juni bij den Raad inge
diend en daarna, op 4 Juni, aan de pers verstrekt en niet
omgekeerd. De Wethouder is er dus glad naast, als hij denkt,
met 30 Maart er onderuit te komen, maar met 3 Juni komt
hij er ook niet onderuit.
Laat de heer Splinter nu ook, evenals spreker dit daar zoo
even gedaan heeft, ronduit verklaren dat hij onjuist is.
De heer Splinter heeft het wel degelijk over 4 Juni gehad
en heeft zelfs gezegd, dat het College toen vergaderde. Des
morgens is dat stuk spoedeischend in de vergadering gebracht
en dienzelfden avond stond het in de courant. Het is geda
teerd 3 Juni, maar pas op 4 Juni is het in de vergadering
van het College gekomen.
Wat de vraag van den heer Groeneveld betreft, het voorstel
van de heeren Groeneveld, Schüller en van Eek is wel afge
drukt, n.l. op 12 Mei 1931 (Ing. St. No. 129), met het prae
advies van het College; de bijbehoorende toelichting is echter
niet afgedrukt. Stelt de heer Groeneveld er echter prijs op,
die in de Handelingen te doen opnemen, dan is het College
daartoe bereid.
Het voorstel van den heer Bosman (blz. 393) wordt ver
worpen met 21 tegen 13 stemmen.
Tegen stemmende heeren Simonis, van Tol, van der
Reijden, Wilmer, Tepe, Splinter, Romijn, Mandeis, de Reede,
Goslinga, van Rosmalen, Donders, Bergers, van Es, Knuttel,
Huurman, Wilbrink, Eikerbout, Beekenkamp, Meijnen en
Coster.
Vóór stemmende heeren Schüller, Bosman, van Eecke,
mevrouw de Clerde Bruijn, de heeren Koole, Groeneveld,
Verweij, van Eek, mevrouw Braggaar— de Does, de heeren
Kuipers, Kooistra, Vallentgoed en van Stralen.
Punt a van het voorstel van Burgemeester en Wethouders
wordt aangenomen met 21 tegen 13 stemmen.
Vóór stemmen de heeren Simonis, van Tol, van der Reijden,
Wilmer, Tepe, Splinter, Romijn, Manders, de Reede, Goslinga,
van Rosmalen, Donders, Bergers, van Es, Knuttel, Huurman,
Wilbrink, Eikerbout, Beekenkamp, Meijnen en Coster.
Tegen stemmende heeren Schüller, Bosman, van Eecke,
mevrouw de Cler—de Bruijn, de heeren Koole, Groeneveld,
Verweij, van Eek, mevrouw Braggaarde Does, de heeren
Kuipers, Kooistra, Vallentgoed, en van Stralen.
Het voorstel van de heeren van Eek, Schüller en Groeneveld
(Zie blz. 393) wordt verworpen met 20 tegen 14 stemmen.
Tegen stemmen: de heeren Simonis, van Tol, van der
Reijden, Wilmer, Tepe, Splinter, Romijn, Manders, de Reede,
Goslinga, van Rosmalen, Donders, Bergers, van Es, Huurman,
Wilbrink, Eikerbout, Beekenkamp, Meijnen en Coster.
Vóór stemmen de heeren Schüller, Bosman, van Eecke,
mevrouw de Clerde Bruijn, de heeren Koole, Knuttel, Groe
neveld, Verweij, van Eek, mevrouw Braggaarde Does, de
heeren Kuipers, Kooistra, Vallentgoed en van Stralen.
Het voorstel van den heer Knuttel (blz. 364) wordt ver
worpen met algemeene stemmen, op 2 na, die van de heeren
van Eecke en Knuttel.
Punt b van het voorstel van Burgemeester en Wethouders
wordt aangenomen met 20 tegen 14 stemmen.
Vóór stemmen: de heeren Simonis, van Tol, van der Reijden,
Wilmer, Tepe, Splinter, Romijn, Manders, de Reede, Goslinga,
van Rosmalen, Donders, Bergers, van Es, Huurman, Wilbrink,
Eikerbout, Beekenkamp, Meijuen en Coster.
Tegen stemmen de heeren Schüller, Bosman, van Eecke,
mevrouw de Cler—de Bruijn, de heeren Koole, Knuttel,
Groeneveld, Verweij, van Eek, mevrouw Braggaar—de Does,
de heeren Kuipers, Kooistra, Vallentgoed en van Stralen.
Punt c van het voorstel van Burgemeester en Wethouders
wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
V. Voorstel in zake wijziging van de overeenkomst met de
Societëit »Amicitia", betreffende de uitgifte in erfpacht van
een gedeelte grond nabij de Rijnsburger brug.
(Zie Ing. St. No. 211.)
De Voorzitter zegt, dat hierbij tevens beslist moet worden
over de wijze van behandeling van het voorstel van de heeren
Groeneveld, Schüller, van Eek en Knuttel, luidende:
uOndergeteekenden stellen voor, Burgemeester en Wet
houders te verzoeken, zoodanige maatregelen te nemen, ten
einde er toe te komen, dat het erfpachtscontract met «Amicitia"
te niet zal worden gedaan en in het algemeen belang het
terrein zal kunnen worden ontruimd".
De heer Groeneveld zal over dit voorstel niet lang spreken,
omdat het door de zooeven gevallen beslissing veel van zijn
Zie noot op blz. 412.