400
MAANDAG 2 NOVEMBER 1931.
dat is zijn bedoeling zoo niet geweest, dat er op de typekamer
veel corruptie is.
De Voorzitter merkt op, dat de heer Schüller heeft gezegd,
dat de typekamer vol corruptie zit.
De heer Schüller zegt dat, als de Voorzitter dat zegt, hij
ook dit wil aannemen gezegd te hebben. Spreker heeft dat
in het vuur van zijn rede gezegd en het zoo niet bedoeld;
hij neemt dat oogenblikkeljjk terug; echter kunnen de Raads
leden stelselmatig constateeren dat hun reeds tevoren, hetzij
in de pers, hetzij mondeling, wordt medegedeeld: dan en dan
krijgt U in geheime Raadszitting die en die voorstellen. In
de pers worden verschillende dingen gelanceerd, waarvan de
Raadsleden absoluut nog niets weten. Het College acht het
ook onbegrijpelijk en heeft zelfs de medewerking van den
Raad gevraagd, als die soms iets wist. Spreker weet niet
waar dit vandaan komt.
De Voorzitter zegt, dat, wanneer de heer Schüller een
mededeeling krijgt, dat over een paar dagen of over een
week een bepaalde zaak in een geheime vergadering zal
worden behandeld, het voor het College van het grootste
belang is te weten, van wien hij die mededeeling ontvangt.
Het College kan dan een onderzoek instellen naar de vraag
hoe men aan zulk een mededeeling komt. Indertijd is aan
den Raad gevraagd het College in dezen behulpzaam te zijn.
De heer Schüller antwoordt dat, als hem iets dergelijks
weer mocht overkomen, hij aan het verzoek van den Voor
zitter zal voldoen.
Spreker neemt de woorden, welke hem in het vuur van
zijn rede zijn ontvallen, terug, omdat hij niemand kan of wil
beschuldigen. Hij meent hiermede het betrokken personeel
voldoende te hebben gerehabiliteerd, en hiermede het bewijs
geleverd te hebben, dat hij open en eerlijk een onjuistheid
wil erkennendit kan niet altijd van leden van rechts gezegd
worden.
De heer Groeneveld heeft met spanning tegemoet gezien
het antwoord, dat heden door het College zou worden gegeven
op de aanvallen, welke op het College zijn gedaan na alles
wat aan het stadhuis-drama is voorafgegaan, maar als hem
ooit iets is tegengevallen, dan is het dit antwoord. Hij is
ruim 12 jaren lid van den Raad en nog nooit heeft hij het
College een zoo ongelukkig figuur zien slaan als juist bij de
behandeling van deze zaak.
Burgemeester en Wethouders hebben een voorstel ingediend
voor een meervoudige opdracht, maar of zij zelf hun stem aan
dat voorstel zullen geven, moet spreker altijd nog betwijfelen,
omdat zoowel de Voorzitter als de Wethouder hebben gezegd
het meest te gevoelen voor een enkelvoudige opdracht. Spreker
kan dat alles niet verklaren. Het College heeft er deze ver
klaring van gegeven, dat het College is gebleken, dat er in
den Raad een meerderheid is voor een meervoudige opdracht.
Aan spreker is dat niet gebleken. De Raad heeft zich, integen
deel, wel vóór een enkelvoudige opdracht uitgesproken. Het
is niet onmogelijk, dat in een Raadszitting, waarvoor de
sociaal-democraten geen uitnoodiging hebben ontvangen, daar
omtrent nader een ander besluit is genomen, maar in een
officieele Raadsvergadering is iets dergelijks nooit besloten.
Het maakt een allereigenaardigsten indruk. Als het College
voor een enkelvoudige opdracht is en toch een voorstel doet
voor een meervoudige opdracht alleen omdat een meerderheid
daarvoor in den Raad wordt ondersteld, dan vraagt spreker
zich af: waar is in dezen Raad de leiding, aan welken kant
van de tafel zit het College, bestaat het College niet meer
uit Burgemeester en Wethouders eri bestaat het thans uit de
heeren Wilmer, Huurman en Wilbrink? Het lijkt er veel op,
dat de leiding van den Raad aan die drie heeren is over
gedragen.
Spreker blijft er bij, dat onder deze omstandigheden het
College een allerongelukkigst figuur maakt, looals spreker
nog nooit heefi bijgewoond en misschien nooit elders is vertoond.
Is de leiding bij de heeren Wilbrink, Wilmer en Huurman
wel in goede handen? Als er iemand in deze zaak telkens
veranderd is, is het wel de heer Wilbrink die aanvankelijk
weinig voor enkelvoudige opdracht gevoelde, maar er toch
vóór gestemd heeft. Toen de heer Dudok vervolgens het plan-
Breestraat in schets klaar had, was het de heer Wilbrink, die
met dat plan zoozeer dweepte, het zoo prachtig vond en zoo
onverbeterlijk, dat hij, met de heeren van Es en Wilmer,
voorstelde, den heer Dudok voorloopig te ontslaan van de
opdracht, om nog een tweede plan te ontwerpen, voor een
nader aan te wijzen terrein, want het was best mogelijk, dat
dat niet meer noodig was; het eerste plan was zoo mooi,
dat het voldoende was. Maar in de vorige vergadering vond
de heer Wilbrink het plan-Dudok zoo onbevredigend, dat hij
daarmede heelemaal niet meer mee wilde gaan; aanvankelijk
had hij er wel voor gevoeld, maar dat was liefde op het
eerste gezicht, waarop hij later teruggekomen was.
De heer Wilbrink heeft dat niet gezegd.
De heer Groeneveld zegt, dat de heer Wilbrink iets der
gelijks wel gezegd heeft.
De heer Wilbrink heeft het niet in dat verband gezegd.
De heer Groeneveld zegt, dat als de heer Wilbrink wil
betoogen, dat hij zich in deze zaak als een bakvisch gedragen
heeft, spreker hem dat dadelijk moet toegeven; toen de heer
Wilbrink voorstelde, het voorloopig bij het eerste plan te
laten, was hij daarmede al een maand bekend; hij stelde dat
dus niet voor onmiddellijk na kennisneming, maar een maand
later; hij had dus gelegenheid genoeg om zich te bedenken.
Inzonderheid de heer Wilbrink is dus eenige keeren van
meening veranderd. En nu is de leiding van den Raad over
gedragen aan den heer Wilbrink.
Spreker heeft er geen bezwaar tegen, dat een Raadslid
eens van meening verandert iedereen doet dat wel eens
op zijn tijd maar dat een Raadslid draait als een ventilator,
is al te erg. Spreker weet niet of de heer Wilbrink al is
uitgetold; hij hoopt van niet, wellicht komt de heer Wilbrink
dan nog eens terecht bij het plan-Lammermarkt en, wanneer
hij daarbij dan blijft, dan heeft sprekers fractie hem tenminste
aan haar zijde.
Bij deze zonderlinge houding van het College tracht dit de
aandacht van zich af te leiden door te zeggen, dat de
sociaal-democraten het College ontrouw zijn geworden. Dit is
wel heel sterk, want de sociaal-democrateri zijn in het stad
huisvraagstuk nooit van meening veranderd. Zij houden vast
aan het standpunt, dat zij reeds in 1929 innamen, en het
gaat niet aan, dat een College, dat alles over boord gooit
wat het een paar jaren lang heeft gezegd, aan de sociaal
democraten de schuld geeft, zeggende dat dezen het College
ontrouw zijn geworden.
Van den aanvang af zijn spreker en zijn partijgenooten
voorstanders geweest van een enkelvoudige opdracht.
De heer Manders voegt spreker toe, dat dit niet waar is,
maar spreker houdt het staande en tart den heer Manders
het tegendeel te bewijzen. Zij verwachten van een meer
voudige opdracht een bopeloozen chaos. Als er nog meer
plannen moeten worden beoordeeld en uitgezocht, dan komt
men met den stadhuisbouw nooit klaar. Het was den sociaal
democraten voldoende, dat het ontwerpen van een nieuw
Stadhuis werd opgedragen aan één architect, als deze daar
voor maar bekwaam genoeg was. Niet spreker en de zijnen
hebben den heer Dudok opgezocht, Burgemeester en Wet
houders hebben dat gedaan en toen dezen met dien architect
voor den dag kwamen, hebben de sociaal-democraten hier en
daar eens geïnformeerd, of de heer Dudok een bekwame
architect was en hem den bouw van een Stadhuis kon
worden toevertrouwd. Toen bleek, dat op die vraag een
bevestigend antwoord kon worden gegeven, heeft sprekers
fractie Burgemeester en Wethouders trouw ter zijde gestaan
en is zij meegegaan met een voorstel voor een enkel
voudige opdracht en met het geven van een opdracht aan
dr;n heer Dudok. Dit wil niet zeggen, dat men aan den heer
Dudok vastzit; er zijn nog meer bekwame architecten.
De sociaal-democraten staan nog altijd op hetzelfde stand
punt en hebben van den aanvang af doen blijken, dat hun
sympathie uitging naar een ander teriein dan dat aan de
Breestraat; zij willen nog altijd gaarne, dat den heer Dudok
ook wordt opgedragen een plan voor een ander terrein, zooals
oorspronkelijk de bedoeling was, te ontwerpen; het terrein
hebben zij zelf wel moeten aanwijzen, omdat het College dat
niet wilde dpen. Dat beteekent niet, dat zij door dik en dun
met den heer Dudok mee zouden gaan, wanneer blijkt, dat
dat plan niet voldoet aan redelijke eischen; dan zijn zij ook
bereid den heer Dudok los te laten.
De heer Goslinga zegt, dat dat in het systeem van den
heer Groeneveld niet kan; men zit dan eenmaal aan den
heer Dudok vast.
De heer Groeneveld zegt, dat de Wethouder niet moet
fantaseeren; hij weet wel beter. Den heer Dudok is niet
opgedragen een stadhuis te bouwen, maar om een of twee
plannen te ontwerpen. Het zou iets anders zijn, wanneer dat
plan niet geaccepteerd werd, maar dat is nog steeds niet
gebeurd.
De heer Goslinga zegt, dat de Raad vrij bleef, ook om het
aan te houden.
De heer Groeneveld ontkent dit absoluut.