MAANDAG 2 NOVEMBER 1931. 397 De Wethouder heeft vastgehouden aan de lijn, welke de voorstellers hebben aangegeven, maar dezen hebben alleen een idee willen aangeven, n.l. op die plek is een stadhuis te bouwen. De uitwerking laten zij aan de ontwerpers over. De Wethouder heeft weer gesproken over de Israëlietische begraafplaats en, ofschoon de voorstellers dat bezwaar op behoorlijke wijze hebben weerlegd, gezegd geen sprake van, dat men daaraan mag komen. Spreker kan wijzen op een geval van recenten datum, dat zich heeft voorgedaan met de begraafplaats aan de Marepoort. De tijd, waarbinnen men niet aan die begraafplaats mocht komen, was nog niet ver streken, maar Burgemeester en Wethouders, die het betrokken werk gaarne wilden laten uitvoeren, hebben alles gedaan om toch hun gang te kunnen gaan. Hier ligt het criterium. Indien Burgemeester en Wethouders van meening waren geweest, dat daar een stadhuis moest worden gebouwd, zouden zij deze bezwaren, ofschoon zij van anderen aard waren dan die, welke zich bij de begraafplaats aan de Marepoort voor deden, aangezien het hier een Israëlietische begraafplaats geldt, wel uit den weg hebben weten te ruimen. De Israëlitische begraafplaats kan voor spreker absoluut geen bezwaar zijn; wanneer het College werkelijk voornemens was geweest om die plaats als plaats in aanmerking te doen komen, dan hadden Burgemeester en Wethouders deze argu menten, als zij waren aangevoerd, zeer gemakkelijk kunnen weerleggen, omdat, als het College hiervoor was gaan staan, wel een middel gevonden was om aan de geloofsovertuiging der Israëlieten niets tekort te doen. De opmerkingen van het College over enkelvoudige of meer voudige opdracht hebben spreker toch zeer zeker bevreemd; het was overtuigd, dat de Raad staat op het standpunt van meervoudige opdracht, maar achteraf blijkt het College niet op dat standpunt te staan, maar wil het dat alleen maar onderzoeken. Bij de indiening was er geen beter plan dan dat van den heer Dudokhet was eigenlijk jammer, althans volgens het College, dat het nog zoo lang moest duren voordat het kon worden uitgevoerd. Dat idee van het College is niet direct opgekomen; daarover heeft het eenige maanden moeten denken en ook gedacht; over deze zaak is overlegd met de Commissie van Fabricage. Spreker heeft verschillende citaten, die niet onjuist waren want dan zou spreker moeten ver onderstellen, dat de heer Splinter zijn stenogram veranderd heeft, in afwijking van wat hij in openbare zitting gezegd heelt uit de officieele Raadsverslagen voorgelezen en hij heeft daarin niets veranderd. De heer Splinter zegt, dat de heer Schüller wel goed ge citeerd heeft, maar het uit zijn verband gerukt heeft. De heer Schüller geeft zijn copie altijd direct aan de stenografen, die onmiddellijk konden zien, wat spreker aan gehaald heeft, daar hij dit met blauw potlood aangestreept heeft; spreker heeft dus geen woord kunnen veranderen. Dan moet de Wethouder zijn stenogram anders gecorrigeerd hebben dan hij het in werkelijkheid gezegd heeft; dat is sprekers schuld dan niet. Nu heeft het College over die veranderde houding al heel weinig gezegd. Het. gevoelt blijkbaar, dat het zich op dit terrein niet al te veel bloot moet geven, omdat het anders aan zijn tegenstanders weer meer argumenten aan de hand doet, waarmede dezen het in het nauw kunnen drijven. Spreker neemt van hetgeen hij over dit punt heeft gezegd geen woord terug en wat er over is geschreven in de sociaal-demociatische pers zou hij, al is hij er niet verantwoordelijk voor, gerust voor zijn rekening willen nemen. Hij kan, gezien den vorm, waarin Burgemeester en Wethouders, naar de mededeeling van hedenmiddag, het voorstel willen gaan uitvoeren, voor hun houding absoluut geen bewondering hebben. Hij had gaarne van het College meer positief iets willen vernemen, hoe het eigenlijk tot die verandering van houding was ge komen. Als hoofdreden wordt opgegeven, dat het College weet, dat de meerderheid van den Raad vóór een meervoudige opdracht is, maar het College houdt zich daar niet aan. Bij de indiening van het plan-Dudok wist het niet anders dan dat het de sociaal-democraten en den Vrijheidsbond mede had en in de eerste de beste vergadering, waarin het ging over een enkel voudige of een meervoudige opdracht, bleek uit de woorden van den heer Wilmer, dat zijn fractie niet achter Burge meester en Wethouders stond. Hetzelfde gold voor de anti- revolutionnairen en (1e christelijk-historischen. Die drie fracties waren tegen een enkelvoudige opdracht en desniettegenstaande dient het College een voorstel in voor een enkelvoudige opdracht. De heer Splinter zegt, dat men weieens kan verbroederen. De heer Schüller geeft dat toe, maar meent, dat men den sociaal-democraten niet de schuld mag geven. De sociaal-democraten blijven vóér een enkelvoudige voor dracht en Burgemeester en Wethouders hadden ook op dat standpunt moeten blijven staan. Zij hadden niet het argument moeten bezigen, dat zij er nog eens over moesten nadenken. Spreker had verwacht, dat zij een positief praead vies hadden uitgebracht over het voorstel van den heer Wilmer c.s. in dezen zin, dat zij waren voor een enkelvoudige opdracht en adviseerden het voorstel voor een meervoudige opdracht te verwerpen. Daarom hebben de sociaal-democraten zeer terecht zich op verschillende manieren afkeurend uitgelaten over de verhou dingen, welke het College in deze zaak heelt geschapen. De burgemeester heeft toegegeven, dat er eigenlijk geen sprake was geweest van het geven van leiding in deze zaak. Spieker vraagt of het niet treurig is, dat de Voorzitter van den Raad iets dergelijks moet erkennen, te meer waar het over een zoo belangrijke zaak gaat. De Voorzitter heeft dat niet gezegd, maar heeft andere woorden gebruikt, n.l. dat hem de leiding uit handen geno men is. De heer Schüller heeft geen hoogeschool doorloopen, maar alleen een lagere school van 5 cent, meer niet; spreker kan dat alles dus niet zoo heel fijntjes uitdrukken als de Voor zitter. In de kern kwam het echter toch hierop neer, dat de Voorzitter zelf verklaarde, dat het College geen leiding heeft gegeven. Men kan hier weer constateeren, dat er op het oogen- blik ook geen leiding is, want de heeren van rechts, die dat voorstel hebben ingediend, hadden van het College ook wel degelijk een voorstel verwacht, waarin beslist weid over een meervoudige opdracht. Zij hadden evenwel ook niet ver wacht, dat het College thans met dit idee naar voren zou komen. Natuurlijk is de rechterzijde ook niet deze mededee- lingen en met dit voorstel van het College al geholpenvan daar dat men de heeren niet hoort en dat het voorstel ook al is ingetrokken; de heeren zijn dus voldaan; men heeft nu van het College gedaan gekregen, wat men al die jaren ge wild heeft; het is toch maar een quaestie van uitstel, of het een meeivoudige opdracht zal worden. Wanneer uit den Raad eens een meening komt voor een bepaald plan welk laat spreker in het midden dat gesteund wordt door de meerder heid, dan zegt het College: daar kunnen wij niet tegen zijn, want de meerderheid is er vóór en wij moeten er ook voor zijn. Wanneer dus voorstellen worden onderteekend door Raadsleden, die geacht kunnen worden de meerderheid te vertegenwoordigen, dan gaat het College er nooit tegen in? Maar bij het voorstel tot belastingverlaging in 1930 was dit toch ook het geval en toen is het College er toch wel tegen in gegaan! YVat is dat voor een houding van het College, wanrn er het, als het alleen maar een meerderheid voor een bepaald voorstel vermoedt, daarnaar direct zijn praead vies inricht, als die meening nog geen vaststaand feit is? Is dat dan leiding geven door het College P Spreker verzoekt hier zijn rede te mogen onderbreken. De Voorzitter schorst vervolgens de vergadering tot des avonds te 8^ uur. Voortzetting van de geschorste openbare vergadering des avonds te 8£ uur. Afwezig is thans alleen de heer Vos. Voortgezet wordt de behandeling van punt 4 der agenda. De heer Schüller zet zijn rede voort en zegt, dat hij hedenmiddag heeft aangetoond, dat onjuist is de bewering van den Wethouder, als zou hij 6 maanden noodig hebben gehad om bij Burgemeester en Wethouders een nota in te dienen, dat hij reeds 2 dagen na de commissie-vergadering van 28 Mei 1930 zijn nota heelt ingezonden, dat hij 13 dagen na de commissie-vergadering van 19 November 1930 zijn teekening heeft ingediend, dat hij naar aanleiding van de adviezen van den Directeur van Gemeentewerken en van den heer Dudok, resp. gedateerd 3 en 0 Februari 1931, zijn nota van verweer tegen die adviezen op 30 Maart 1931 heeft ingezonden, dat de behandeling van zijn nota 31 April 1931 heeft plaats gehad en dat hij op 3 Juni 1931, m ;t mede-onderteekenirig van de heeren van Eek en Groeneveld, een voorstel heeft ingediend. De Wethouder heeft het vanmiddag onbehoorlijk genoemd, dat spreker dit voorstel aan de pers had verstrekt. Spreker vindt het onbehoorlijk, dat de Wethouder dit verwijt in het openbaar herhaalt, terwijl spreker hem in de eerstvolgende commissie-vergadering met schriftelijke bewijzen heeft aange toond, dat hij het voorstel niet aan de pers had gegeven. Mocht dit laatste in twijfel worden getrokken,, dan kan

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 13