178
vaststelling van den overgelegden begrootingsstaat, model
D, dienst 1931, een bedrag van 14.000.ter beschikking
te stellen ten behoeve voor de verbouwing van het Stedelijk
Museum „de Lakenhal".
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 304. Leiden, 20 November 1931.
Bij de behandeling van de begrooting voor 1931 werd om
praeadvies in onze handen gesteld het volgend voorstel van
den heer Yerweij:
„Ondergeteekende stelt voor volgnummer 506 der uitgaven van
de begrooting voor den dienst van het jaar 1931 te verhoogen
met f 1565.—, teneinde het weekloon der 4 suppoosten van het
Stedelijk Museum „De LakenhaV te verhoogen en nader vast
te stellen overeenkomstig het minimum-uurloon door de gemeente
aan ongeschoolde werklieden betaald.'l,
Over dit voorstel heeft ons College het advies ingewonnen
van de Commissie voor het Stedelijk Museum „De Lakenhal".
Blijkens haar in de Leeskamer ter visie liggend rapport
van 24 September 1931 waarschuwt de Commissie tegen het
in genoemd voorstel uitgedrukt pogen om de positie van de
bewakers te regelen op den grondslag van het minimum
uurloon, door de gemeente aan ongeschoolde arbeiders
betaald, aangezien beide categorieën naar haar meening
niet voor vergelijking vatbaar zijn.
In het onderhavige geval heeft men toch niet te doen
met personen, die gedurende den geheelen werktijd meer
of minder zwaren of inspannenden arbeid hebben te ver
richten en ook niet met personen, wien het aan andere
inkomsten ontbreekt.
De vier bewakers verrichten slechts gedurende een uur
in den morgen lichten arbeid, bestaande in schoonmaak
werk (afstoffen vitrines, enz.) en het dweilen van vloeren,
terwijl zij verder slechts contröle op het bezoekend publiek
onder toezicht van een der hoofdbewakers behoeven uit te
oefenen.
Het aantal werkuren bedraagt, met aftrek van een schaft
uur, gedurende hetwelk de bewakers zich niet buiten het
Museum mogen begeven, 36 per week.
Bij zeer druk bezoek wordt het schaftuur soms ingekort.
Verder moet in elke 4 maanden op Zondagmiddagen 28 uren
(8 Zondagen van 3| uur) dienst worden gedaanneemt men
nu het schaftuur, hoe zelden dit ook wordt bekort, mede
in aanmerking, dan komt men op een gemiddelden arbeids
duur per week van 43,6 uur. Laat men het schaftuur buiten
beschouwing de Commissie overweegt om het schaftuur
voortaan geheel ter vrije beschikking van de bewakers te
geven dan is de gemiddelde arbeidsduur 37.6 uur per week.
Een loon van 16.per week voor de door de bewakers
bewezen diensten kan naar het oordeel van de Commissie
voldoende worden geacht.
Het is te begrijpen, dat met het oog op den aard van
het werk, de bewakers meestal onder gepensionneerden en
dergelijke overneveninkomsten beschikkende personen worden
gezocht. Ook het Rijk doet dit. Het betreft hier betrekkingen,
die, zooals wij meermalen verklaarden (zie laatstelijk de
Memorie van Antwoord betreffende de begrooting 1931, pag. 17)
in het bijzonder aangewezen zijn, om door dergelijke personen
te worden bekleed, vermits zij niet de werkkracht van den
vollen mensch vorderen en de indienstneming van een vol
slagen kracht geen zin zou hebben of te kostbaar zou zijn.
Dit zou toch al te zeer in strijd zijn met een economisch
beheer.
Intusschen is de Commissie met het oog op de omstandig
heid, dat de neveninkomsten van de bedoelde 4 bewakers
in den laatsten tijd zijn verminderd niet dus op grond
van een andere waardeering van den door hen verrichten
arbeid bereid het loon te verhoogen met ƒ2.— per week.
Is de Commissie wel ingelicht, dan zal het bewakingspersoneel,
dat naast de vaste deskundige suppoosten door het Rijk in
dienst wordt genomen, voortaan op arbeidscontract worden
aangesteld tegen een loon van nog geen 18.— per week.
Ook ons College vindt een loonsverhooging tot 18.— per
week voldoende en acht derhalve met de Commissie geen
aanleiding aanwezig, om het loon te bepalen overeenkomstig
het minimum uurloon van ongeschoolden.
Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging:
a. ten behoeve van een door ons College goed te keuren
verhoogiug van het weekloon van de 4 suppoosten op arbeids
overeenkomst bij het Stedelijk Museum „de Lakenhal"
ingaande 1 November 1931, vast te stellen den overgelegden
begrootingsstaat model E, dienst 1931, groot 72.Op den
post voor „Onvoorziene Uitgaven" is nog 14.603.87 be
schikbaar.
b. niet aan te nemen het bovenafgedrukte voorstel van
den heer Verweij.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 305. Leiden. 20 November 1931.
In Uwe Vergadering van 1 September j 1. werd het hier
onder afgedrukt verzoek van den Nederlandschen Bond
van Hotel-, Café- en Restauranthouders in het Verlof-
bedrijf „Hocares", om bij de vaststelling van de Personeele
belasting voor het jaar 1932 den grondslag biljarten te doen
vervallen, in handen van ons College gesteld ten fine van
prae-advies.
Bij ons voorstel van 31 Juli 1930(Ingek. Stukken No. 146),
tot wijziging van het gemeentelijk belastingstelsel, is in eene
uitvoerige toelichting de bevoegdheid van den gemeentelijken
wetgever in zake de heffing van de Personeele belasting
uiteengezet. O. m. is de gemeente bevoegd bij verordening
te bepalen, dat van hen, die belastingplichtig zijn naar den
grondslag biljarten, de belasting naar dien grondslag niet
zal worden geheven en dat de in de wet opgenomen belasting
bedragen door andere worden vervangen. Ingevolge het be
paalde bij 4 van artikel 31 duodecies van de Wet op de Per
soneele belasting 1896, zijn dergelijke verordeningen evenwel
eerst van kracht met ingang van het belastingjaar, dat aan
vangt, nadat sedert de vaststelling van de verordening vier
maanden zijn verloopen. Eene verordening, waarbij wordt
bepaald, dat de belasting naar den grondslag biljarten voor
het jaar 1932 niet zal worden geheven, had alzoo moeten
zijn vastgesteld vóór 1 September 1931.
Vermits slechts wordt gevraagd de belasting naar den
grondslag biljarten voor het jaar 1932 niet te heffen, moet
op het verzoek dus reeds om deze reden afwijzend worden
beschikt. De bedoeling van adressant zal echter wel zijn,
dat niet alleen voor 1932, doch ook voor volgende jaren
de heffing achterwege wordt gelaten. Ons College meent,
dat ook hiertegen een afwijzende houding moet worden aange
nomen.
Bij ons bovenbedoeld voorstel tot wijziging van het
gemeentelijk belastingstelsel, wezen wij er reeds op, dat de
bestaande grondslagen van de Personeele belasting moeten
blijven gehandhaafd; zij passen allen in het stelsel van deze
verteringsbelasting. Biljarten zijn ook in koffiehuizen onge
twijfeld weelde-objecten, welke zeer zeker niet eerst in de
laatste plaats in eene verteringsbelasting behooren te worden
opgenomen, omdat door deze heffing indirect ook velen in
de belasting worden betrokken, die anders niet kunnen
worden getroffen, n.l. de ongehuwden. Tegenover de bewering
van adressant, dat biljarten in koffiehuizen geen luxe
voorwerpen zijn, doch moeten worden beschouwd als een
noodzakelijk middel van broodwinning en behooren tot het
gereedschap van den koffiehuishouder, moeten wij opmerken,
dat in vrijwel alle koffiehuizen voor het bespelen van biljarten
moet worden betaald, zoodat deze veelal een niet onbelang
rijke afzonderlijke bron van inkomsten voor de koffiehuis
houders zijn. Een heffing van 40.per biljart (hoofdsom
plus 100 opcenten) legt o. i. dan ook niet een te zwaren last
op het koffiehuishoudersbedrijf.
Er moge voorts nog op gewezen worden, dat de Personeele
belasting met ingang van 1 Januari j.l. reeds een belangrijke
verlaging onderging door het vervallen van de rijks- en
provinciale opcenten. Bij inwilliging van het verzoek zou de
opbrengst (hoofdsom en opcenten) verminderen met5000.
Met het oog op den aard van het belasting-object bestaat
er o. i. geen enkele reden, deze inkomst prijs te geven en
zeker kan daarvan geen sprake zijn onder de tegenwoordige
omstandigheden.
Wij stellen Uwe Vergadering mitsdien voor op het verzoek
afwijzend te beschikken.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Raad der Gemeente Leiden
geven met verschuldigden eerbied te kennen, onderge
teekende K. de Waal, Centraal Voorzitter en P.J. J. Haazevoet,
Centraal Secretaris van den Nederlandschen Boud van
Hotel-, Café- en Restauranthouders in het Verlofbedrijf
„Hocares" (Goedgek. bij Kon. Besl van 2 Mei 1929):
1. dat tengevolge der jongste wettelijke regeling van de
financieele verhouding tusschen Rijk en Gemeente, de Per
soneele Belasting geheel ten goeie zal komen aan de
Gemeente;
2. dat de Gemeenteraden ten aanzien van deze belastiug
o. m. de bevoegdheid verkregen hebben om zelf de classi-