GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 169 IN6EKOIIEN STUKKEN. N°. 276. Leiden, 27 October 1931. De regeling met betrekking tot den aanleg van straten en wegen, vervat in de desbetreffende verordening van 18 December 1913 (Gemeenteblad No. 43), gewijzigd bij verordening van 1 Februari 1917 (Gemeenteblad No. 13), behoeft naar onze meening wijziging. Zooals bekend, is in deze verordening vervat het verbod behoudens voor zoover de straataanleg geschiedt vanwege het Rijk of de provincie op Rijks- of provincialen grond aan anderen dan de gemeente om straten of wegen aan te leggen, terwijl de verordening voorts bepaalt, dat de gemeente alleen straten aanlegt op haar in eigendom toebehoorenden grond, en een regeling geeft voor het verhaal door de gemeente van de kosten van straataanleg op hen, die tot dien aanleg wenschen te zien overgegaan. Gelijk in de stukken uitvoerig is uiteengezet, mag het als vanzelfsprekend worden beschouwd, dat de. kosten van den aanleg van straten, wegen, pleinen e.d. met bijbehoorende werken worden gebracht ten laste van de gronden, welke door dien aanleg bouwrijp worden gemaakt en vermits thans alleen de gemeente tot straataanleg mag overgaan door deze op de eigenaren van de vorenbedoelde gronden worden verhaald. De op het oogenblik ingevolge de verorde ning geldende regeling te dezen is aldus, dat particulieren, die straten aangelegd willen zien, daartoe de medewerking inroepen van de gemeente. Deze neemt den voor straat enz. bestemden grond om niet in eigendom over, nadat in de gemeentekas zijn gestort, ter nadere verrekening, de volledige kosten van straataanleg, waaronder zijn begrepen de kosten van aanleg van rioleeringen, brandputten, beplantingen en derg. en van de met een en ander verband houdende werken. Deze regeling, volgens welke dus de kosten van aanleg eener straat geheel komen ten laste van de onmiddellijk aan die straat grenzende bouwgronden, beantwoordt niet meer aan de behoeften, noch aan de eischen der billijkheid, nu, in overeenstemming met de nieuwere inzichten ter zake, de uitbreiding der stad op ruimeren voet dan in vroegere jaren plaats vindt. In het in voorbereiding zijnde ontwerp-uitbreidingsplan zijn dan ook, naast straten van de tot nog toe gebruikelijke breedte, tal van breedere straten en wegen geprojecteerd, terwijl daarop afgezien van de ten nutte der geheele bevolking aan te leggen groote parken tevens voor komen grootere en kleinere pleinen, plantsoenen, wegver- breedingen en derg., welke in een moderne stadsuitbreiding niet kunnen worden ontbeerd en die meer in het bijzonder strekken ten bate van een min of meer uitgebreid stads gedeelte. Wel hebben van een dergelijken aanleg in de eerste plaats direct aangrenzende gronden profijt, doch ook de andere, in de omgeving gelegen terreinen trekken van den ruimeren aanleg voordeel, doordat deze aan een geheele wijk een bepaald karakter geeft, deze wijk voor bewoning belang rijk aantrekkelijker maakt en aldus de waarde van den bouwgrond in die wijk verhoogt. Zou het met het oog daarop niet billij it wezen de kosten van dergelijken ruimeren aanleg uitsluitend te doen drukken op de onmiddellijk aangrenzende gronden, dit zou ook uit economisch oogpunt bezwaar ont moeten, doordat daardoor de kosten van het bouwrijp maken van deze gronden abnormaal hoog zouden worden en een gezonde stadsuitbreiding aldus ernstig zou worden belemmerd. Het zal dus wenschelijk zijn voor het verhaal van de kosten van bouwrijp maken van terreinen een nieuwe regeling samen te stellen, waarbij de kosten van ruimeren aanleg, als bovenbedoeld, over een grooter gebied worden verdeeld. Wij hebben de eer deze nieuwe regeling, waarmede de Commissie van Fabricage zich geheel kan vereenigen, thans aan Uw Vergadering voor te leggen. Deze regeling komt op het volgende neer. Ten opzichte van den straataanleg, voor zoover deze een straatbreedte van 20 Meter niet overschrijdt, wordt de tegenwoordige regeling gehandhaafd, d.w.z. de kosten daarvan worden geheel gebracht ten laste van de direct aangrenzende bouwgronden. De voor straat bestemde grond, voor zoover de genoemde straatbreedte niet wordt overschreden, zal voorts evenals tot dusverre om niet aan degemeonte in eigendom moeten worden overgedragen. Onder de kosten van straataanleg zijn begrepen de kosten van normale straatrioleering, van brandputten, van beplan tingen, van den aanleg van straatverlichting en van de met een en ander verband houdende werken, alsmede de kosten van eenmaal herstraten. Overwogen is om ook gelijk in andere gemeenten pleegt te geschieden andere kosten, als die van aanleg eener hoofdrioleering en die van het onderhoud der wegen, te verhalen. Het komt intusschen ge raden voor daartoe vooralsnog niet over te gaan, ten einde de kosten van het bouwrijp maken van gronden niet te hoog te maken. Yoor zoover betreft de gedeelten straat, plein enz., waar bij een straatbreedte van 20 Meter wordt overschreden, zal de regeling als volgt zijn. De gemeente neemt die gedeelten in eigendom over tegen een bepaalde vergoeding, welke een- voudigheidshalve voor de geheele gemeente ware te stellen op een vast bedrag, en wel /I.per M2. Deze vergoeding kan in elk voorkomend geval in mindering worden gebracht van de aan de gemeente te betalen bedragen wegens straat aanleg. Het bedrag, hetwelk de gemeente aldus verschuldigd zal zijn, alsmede de kosten van straataanleg (in den boven- aangegeven zin) op de hier bedoelde gedeelten worden om geslagen over een bepaald, tevoren vastgesteld gebied, d.w.z. berekend wordt, hoeveel die kosten voor dat gebied zullen bedragen, waarna wordt vastgesteld, hoeveel uit dezen hoofde ten laste van eiken M2. bouwterrein in dat gebied komt. Bij eiken straataanleg wordt dan naar gelang van de oppervlakte grond, welke daarbij bouwrijp wordt ge maakt, een bijdrage in deze kosten gevorderd. Met is mogelijk gebleken deze bijdrage per M2. bouw terrein te berekenen voor het geheele, in het nieuwe ontwerp- uitbreidingsplan begrepen gebied. Ter vereenvoudiging van de administratie verdient het o.i. nl. de voorkeur de bijdrage voor de geheele gemeente op een vast bedrag te stellen. Zij zou dan ƒ1.50 per M2, bouwterrein bedragen. Ten einde een denkbeeld te verkrijgen van de volgens de bovenaangegeven regeling verschuldigde bedragen, moge het volgende voorbeeld dienen, waarbij aangenomen is een bouw terrein, breed 6 Meter en diep 20 Meter, gelegen aan een straat, breed 12 Meter. Voor dat geval zou moeten worden betaald: a. wegens straataanleg c.a. over een oppervlakte van 36 M2. straat:344. b. wegens algemeene bijdrage (120 M2 a 1.50) 180. Te zamen alzoo: 524. d.i. per M2. bouwterrein 4.37. Dit bedrag kan o.i. niet te hoog worden genoemd. Bij aanvaarding van de bovenaangegeven regeling zal artikel 2 lid t2 der verordening op den aanleg van straten en wegen wijziging dienen te ondergaan. Deze wijziging is hieronder aangegeven. Daarin komt thans tot uitdrukking de onderscheiding tusschen de kosten, welke in elk voor komend geval volledig zullen moeten worden vergoed, en die, welke over een grooter gebied worden omgeslagen en waarin dus in elk voorkomend geval een bijdrage per M2. bouwterrein moet worden betaald. Voorts wordt uit practische overwegingen de mogelijkheid open gelaten, dat indien zulks ter voorkoming van vertraging in de afdoeniug wenschelijk mocht zijn het definitieve door den bouwondernemer te betalen bedrag later wordt vastgesteld. De overige in de verordening voorgestelde wijzigingen zijn van meer ondergeschikt belang. Die van artikel 2 lid 1 bedoelt, behoudens een verbetering van de redactie uit taalkundig oogpunt rekening te houden met het nieuwe artikel 212 der Gemeentewet, hetwelk de mogelijkheid opent, dat, voor zoover de Raad daartoe besluit, Burgemeester en Wethouders o.m. ten aanzien van de onderhavige materie in de plaats van den Raad treden. Een lid onzer Oommissie acht het niet gewenscht, dat met een eventueele toepassing in de toekomst van genoemd artikel 212 wordt rekening gehouden en meent, dat de beslissing in dezen steeds bij den Raad zal moeten blijven. De meerderheid der Commissie wijst er hiertegenover op, dat thans in geen enkel opzicht op de toepassing van dat artikel wordt vooruitgeloopen en dat te allen tijde de Raad het in eigen hand heeft om tot deze toepassing over te gaan of niet. De thans voorgestelde redactie van artikel 2 lid 1 der verordening past zoowel in geval van wel- als in geval van niet-toepassing van artikel 212 der Gemeentewet. De meerderheid ziet dan ook tegen de wijziging uit dezen hoofde geen enkel bezwaar. De wijziging van artikel 3 werd noodig door die van artikel 2. Artikel 7 is met het oog op artikel 210 der Gemeentewet geheel overbodig; het was dit reeds onder de werking van het vroegere artikel 180 dier wet, waaraan het gelijkluidend was. Voorgesteld wordt het artikel te schrappen. Ook artikel 8 kan gevoegelijk verdwijnen. Ten slotte is het wenschelijk, nu in 1917 het vroegere artikel 4 der verordening is vervallen, de artikelen 5 en 6 te vernummeren tot artikelen 4 en 5. Met verwijzing overigens naar de in de Leeskamer neer gelegde stukken hebben wij alsnu de eer Uw Vergadering in overweging te geven vast te stellen de volgende

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 1