384
MAANDAG 19
OCTOBER 1931.
Die klachten hebben ook spreker pertinent bereikt en daarom
ondersteunt hij het voorstel van den heer van Stralen.
Spreker blijft van oordeel, dat 1 H.L. cokes voor de echte
wintermaanden een zeer klein rantsoentje is. Het is echter
beter daarover te spreken, wanneer de Raad de werkloozen-
voorziening behandelt. Op dit late avonduur is het niet het
geschiktste moment om over den algemeenen werkloozensteun
een debat te openen.
De heer Manders gelooft, dat deze zaak verkeerd gezien
wordt en meent, dat de parelcokes beter zijn dan de geklopte
cokes. Doordat ze beter branden, stookt men gemakkelijk te
hard en brandt de kachel harder, dan wenschelijk en goed
is, zoodat de kolen niet volkomen verbranden. Daardoor ont
staat het zgn. koeken, dat men kan voorkomen door de kachel
voorzichtig te stoken en niet zoo hard te laten branden, als
mogelijk is.
Men zou den werkloozen geen plezier doen met de ver
vanging van parelcokes door andere cokes, hetgeen spreker
daarom ten sterkste wil ontraden.
De heer Goslinga zegt op zijn woord van eer te kunnen
verklaren, dat in de drie jaren, gedurende welke de parelcokes
zijn verstrekt, geen ernstige klachten bij het College zijn
binnengekomen.
Het is te begrijpen, dat de Lichtfabrieken in deafgeloopen
weken, er op rekenende, dat wederom parelcokes aan de werk
loozen zouden worden verstrekt, niet getracht hebben de voor
raden elders te verkoopen. Indien men thans besloot in plaats
van parelcokes geklopte cokes te verstrekken, zou daardoor de
voorziening inderdaad bemoeilijkt kunnen worden.
Spreker moet er beslist tegenop komen, dat het geen be
hoorlijke voorziening zou zijn. Spreker geelt den heer Knuttel
toe, dat bij zeer strengen vorst de verstrekte hoeveelheid te
gering is. In 1929 heeft men echter gedurende verscheidene
weken extra bons verstrekt. Voor een niet te kouden winter
is de voorraad van 22 H.L. wel voldoende te achten. Men
heeft meermalen geconstateerd, dat er aan het einde] van den
winter nog een overschot was, waarvan tot diep in het voor
jaar werd doorgestookt.
Mevrouw Braggaar—de Does zegt, dat er wel ernstige
klachten zijn binnengekomen, hetgeen door den heer Goslinga
indertijd werd geweten aan de opmerkingen, welke door den
heer Van Stralen in den Raad waren gemaakt. De heer
Goslinga was van meening dat: toen de heer Van Stralen
hier zijn opmerkingen had gemaakt, men heeft gemeend hem
daarin te moeten steunen en toen zijn de klachten gekomen.
De heer Goslinga meende, dat daarom de klachten ongegrond
waren.
Ook bij spreekster zijn enkele klachten binnengekomen. In de
vergadering van de commissie voor Maatschappelijk Hulp
betoon is haar de toezegging gedaan, dat men zou trachten
in gevallen van ernstige klachten te voorzien door het geven
van een andere kachel. Men heeft een onderzoek ingesteld
door wie, is mij niet bekend, doch de klachten werden
ongegrond verklaard, hoewel zij waren geuit door personen, die
dagelijks deze brandstof gebruikten en dus tot oordeelen
volkomen in staat.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
De Voorzitter zegt vervolgens naar aanleiding van een in
de vergadering van 28 September j.l. door den heer van Eek
gestelde vraag om de vergunningsbewijzen, aan de raadsleden
gegeven tot het zich begeven op de afgesloten terreinen bij
brand, te verlengen, dat het College van Burgemeester en
Wethouders zich reeds in de raadszitting van 7 December
1927 bereid heeft verklaard om aan ieder raadslid, die dit
vraagt, een dergelijk bewijs af te geven.
De door den heer Van Eek ingediende motie, strekkende
»om aan de raadsleden toegang te verleenen tot de inrich-
»tingen der gemeente en de terreinen, welke in geval van
»brand worden afgezet", werd daarop in de zitting van 8
December d.a.v. verworpen.
Spreker kan hieraan nog toevoegen dat Burgemeester en
Wethouders, evenals in 1927, ook nu nog bereid zijn om aan
ieder der leden, die het vraagt, een toegangsbewijs af te geven.
De Voorzitter vraagt, of thans een der leden nog iets in
het belang van de gemeente in het midden heeft te brengen.
De heer Bergers verzoekt het College van Burgemeester
en Wethouders aandacht te willen schenken aan den toestand,
waarin de Koolgracht verkeert, achter den tuin van den heer
Driessen. Daar staan wel geen groote villa's, maar thans is de
toestand er al te slecht.
Dan vraagt spreker, of het juist is, dat door het College
een schrijven is gericht aan de hoofden van de takken van
dienst, om te vragen, of er ambtenaren zijn, voor wie zegeltjes
voor vrijwillige ouderdomsverzekering geplakt worden en zoo
ja, met welk doel.
De Voorzitter zal het doen onderzoeken.
De heer Groeneveld heeft er in de vorige vergadering over
geklaagd, dat eenige nieuwe straten in Tuinstadwijk des avonds
niet verlicht waren; hij heeft met genoegen vernomen, dat
daarin nu verbetering is gekomen. De lantaarn op den hoek
van de Musschenbroekstraat brandt echter na middernacht
nog steeds niet; het is daar zeer gevaarlijk.
De Voorzitter zegt, dat dienaangaande inlichtingen gevraagd
zijn aan den Directeur der Lichtfabrieken, die het College
echter nog niet ontvangen heeft.
Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter
de vergadering.
Buiten de agenda om werd nog behandeld een voorstel in
zake het verstrekken van parelcokes aan werklooze hoofden
van gezinnen en kostwinners, die daarvoor in aanmerking
komen (blz. 383).
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.