380
MAANDAG 19 OCTOBER 1931.
juiste omgeving zal krijgen en men degenen, die de gemeente
bezoeken, er op een behoorlijke manier zal kunnen ontvangen,
kan spreker zich niet vereenigen met het voorstel van de
S. D. A. P., hoewel de bedoeling er van zijn volle sympathie
heeft.
Het heeft spreker getroffen, dat de S. D. A. P. op zulk een
buitengewoon scherpe wijze tegen het voorstel van de heeren
Huurman, Wilmer en spreker heeft gefulmineerd.
Het feit, dat zij haar zin niet zal krijgen wat betreft de
vestigingsplaats van het nieuwe stadhuis, behoeft voor haar
toch geen aanleiding te zijn zoo buitengewoon scherp te ful-
mineeren tegen voorstellen, die den Raad van andere zijden
worden gedaan. De S.D.A.P. meent, dat het College den heer
Dudok te kort doet. Spreker merkt in dit verband op: beter
ten halve gekeerd dan ten heele gedwaald.
Ook de S.D.A.P. weet, dat het College met overtuiging naar
voren heeft gebracht, dat de heer Dudok een stadhuis zou
ontwerpen, dat bevrediging zou schenken aan de grootst moge
lijke meerderheid van de burgerij. Na de publicatie van het
plan-Dudok is gebleken, dat dit ten hoogste aan een kleine
minderheid van de burgerij bevrediging kon schenken. Dit is
volgens spreker voldoende reden om, waar de toezeggingen
niet in vervulling zijn gegaan, den heer Dudok op het oogen-
blik los te laten, zoodat men de gelegenheid krijgt na te gaan,
of er geen andere plannen zijn te verkrijgen, die meer aan
den smaak van de Leidenaren voldoen.
Spreker hoort nu den heer Knuttel zeggendan zal het
goed worden. Spreker beschouwt ook den heer Knuttel als
Leidenaar.
De heer Huurman Men kan het toch niet aan Moskou vragen.
De heer Knuttel: Dat zou misschien het wijste zijn.
De heer Huurman: Gelukkig, dat u «misschien" zegt.
De heer Wilbrink merkt op, dat de heer Knuttel nu zelf
een restrictie maakt en dus niet de verzekering geeft, dat
men in Rusland den goeden weg zal vinden.
Spreker weet nog niet, waarom de S.D.A.P. zich zoo bijzonder
interesseert voor den heer Dudok.
De heer Groeneveld merkt op, dat de heer Wilbrink dit
tot den Voorzitter moet zeggen.
De heer Wilbrink wijst er op, dat niettegenstaande de heer
Dudok de Lammermarkt voor het stadhuis een ongeschikte
plaats vindt, de S.D.A.P. zich toch tot dat plan bepaalt.
De heer Groeneveld merkt op, dat men zijn woord moet
houden.
De heer Wilbrink zegt, dat de S.D.A.P. thans vraagt den
heer Dudok op te dragen voor het stadhuis op de Lammer
markt een plan te maken.
Hoe kan men nu die plaats de beste achten, wanneer de
bouwmeester zelf al zegt, dat zij voor een Stadhuis ongeschikt
is? Blijkbaar zijn daar invloeden aan het werk, die spreker
weer niet kan doorgronden.
Het blijft toch een zeer groot vraagstuk. Van het eerste
oogenblik al aan heeft de gevel van den heer Dudok aan de
Vischmarkt geen oogenblik sprekers sympathie kunnen weg
dragen. Wel* was er in het begin meer instemming bij den
Raad met het plan-Dudok, omdat verschillende Raadsleden
daarvoor gunstig gestemd werden doordat men de mogelijk
heid zag van het behoud van den ouden gevel, waarop zij
boven alles prijs stelden. Daarbij komt, dat de plattegrond-
verdeeling van dat plan zoo goed was en door deskundigen
zeer goed geslaagd werd geacht; inzooverre is devoorloopige
instemming met het plan-Dudok zeer goed te verklaren. Even
als bij andere dingen, die op het eerste gezicht zeer aan
trekkelijk schijnen, is het evenwel bij het plan-Dudok op den
duur toch misgegaan; men kan een meisje aanvankelijk heel
aardig vinden, later valt zij dikwijls tegen. Later viel ook het
plan-Dudok niet alleen den Raadsleden, maar ook de meerder
heid van het College tegen. Daarom hebben Burgemeester en
Wethouders gezegd: dat moeten wij maar eens afmaken en
al kost die scheiding ƒ6000.men kan toch beter tot een
scheiding komen dan dat men later er niet meer of kan komen;
dan zou het misschien kapitalen kunnen kosten. Daarom acht
spreker het juist dat, nu het College door het plan-Dudok
niet bevredigd is.De Voorzitter zet een bedenkelijk gezicht,
maar dan zal spreker spreken van de meerderheid van het
College.
De Voorzitter zou, als hij het kon, een nog bedenkelijker
gezicht trekken. Het College heeft zich nooit uitgesproken.
De heer Wilbrink zal dan spreken van een publiek geheim.
In elk geval is bekend, dat de meerderheid van het College
niet zijn instemming kon betuigen met het plan-Dudok. Het
College verwachtte aanvankelijk van een enkelvoudige opdracht
de beste oplossing van het stadhuisvraagstuk, die den ge
meentenaren bevrediging zou schenken, doch nu zijn Burge
meester en Wethouders, naar spreker meent, verplicht van
hun eerst ingenomen standpunt terug te komen en naar eerlijke
overtuiging te handelen en te zeggenhetgeen wij voorstonden
en het beste achtten, blijkt, althans op dit oogenblik, niet
de beste weg te zijn en daarom komen wij op ons voorstel
terug. e'i-;
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wijkt nog
meer af van het voorstel van den heer Huurman c.s.
Spreker heeft zijn hart niet zoo verpand aan den ouden
gevel als andere Raadsleden deden. Hij is er van overtuigd,
dat driekwart van het oude voor goed is verdwenen. Men
kan nu wel trachten het oude na te maken, maar het wil er
bij spreker niet in, dat men aldus uit piëteit voor het ver
leden zou moeten handelen. Het zou spreker meer genoegen
doen, wanneer aan de Breestraat een raadhuis werd gebouwd
met een nieuwen gevel, die iedereen bevrediging kon schenken.
Men zal, indien men den ouden gevel behoudt, het verleden
slechts voor een klein gedeelte voor het nageslacht kunnen
laten spreken. Het nageslacht, dat het Stadhuis in zijn ouden
vorm niet heeft gekend, zal, als het meer oude gebouwen
heeft bezichtigd, tot de ontdekking komen, dat het in het
nieuwe Stadhuis achter den ouden gevel niet vindt, wat het
daar had verwacht. Dan blijkt, dat wat aan de voorzijde
van het Stadhuis is te zien, spreekt van een geschiedenis,
die 300 jaren ouder is dan de geschiedenis, waarvan het
inwendige van het Stadhuis gewaagt.
Als men in den gevel tot uitdrukking zou kunnen laten
komen, wat in dezen tijd leeft, zou dit voor de toekomst
meer bevrediging schenken.
Indien het voldoen aan sprekers wensch een stagnatie in
de oplossing van het stadhuisvraagstuk zou veroorzaken, zou
spreker er niet aan willen vasthouden, omdat het voor hem
geen factor van zoo overwegende beteekenis is als voor
anderen. Indien de Raad dan ook van meening is, dat het
op het oogenblik niet meer mogelijk is een ontwerp met een
nieuwen gevel te vragen, zal spreker dit niet in zoo hevige
mate betreuren, als misschien zou zijn af te leiden uit zijn
voorstel, waaraan hij op het oogenblik nog vasthoudt.
Er zijn voor spreker eigenlijk wel bezwaren gerezen, nu de
Minister zich in deze zaak heeft gemengd. De Raadsleden zijn
inderdaad, zooals de heer Beekenkamp heeft betoogd, vrij
in hun beslissing, maar toch tracht de Minister den Raad
sterk te beïnvloeden met te zeggen, dat als de Raad zijn
idee niet aanvaardt, hij zal moeten ingrijpen. Spreker zou
het wenschelijker gevonden hebben, indien de Minister had
gezegddesnoods zal ik voorstellen indienen om, als de uit
voering van den ouden gevel voor de gemeente Leiden te veel
kosten met zich brengt, baar daarin tegemoet te komen.
Indien de Minister van oordeel was, dat hij iets voor het
behoud van den ouden gevel moest doen, had hij de wensche-
lijkheid daarvan kunnen uitspreken en tot den Raad kunnen
zeggen: gij hebt op het oogenblik nog te beslissen omtrent
den herbouw van den ouden gevel of den bouw van een
nieuwen, maar ik zal ƒ200.000.ter beschikking stellen voor
den wederopbouw van den ouden gevel.
Dat was althans een argument om enkelingen, die anders
met het oog op de kosten daarvan terugschrikken, te over
tuigen dat de oude gevel herbouwd moet worden. Besluit
men evenwel daartoe, dan is het mogelijk, dat de Minister
zegt: dat besluit is genomen, de middelen zullen worden
gevoteerd, dus wat voor reden is er voor den Minister van
Financiën om hier nog bij te springen. Wanneer er twee
plannen zijn, een zonder en een met behoud van den gevel,
dan kan men zeggen: er is groot verschil in de kosten en
wat hebt gij er nu voor over, dat de Raad besluit den ouden
gevel te handhaven? Vooral door de vaagheid in den brief
van den Minister meent spreker evenwel, dat er voor Leiden
niet veel zal overschieten als wij zonder meer besluiten den
ouden gevel te handhaven. Ook om die financieele reden is
het dus wel gewenscht, het voorstel van de heeren Wilmer,
Huurman en spreker te handhaven, in het welbegrepen belang
van de gemeente, afgezien van de vraag, hoe men denkt over
het behoud van den ouden gevel.
Om die redenen zou spreker dit voorstel voor het oogenblik
nog willen handhaven, ook na de critiek van de sociaal
democraten.
Spreker uit er zijn teleurstelling over, dat de Minister ge
meend heeft in dit stadium van de zaak te moeten ingrijpen
en kan zich levendig indenken, dat er Raadsleden zijn, wien
het om het even was, doch die na de bedreiging van den
Minister er hun stem niet aan zullen geven, omdat de Minister
er dan de verantwoordelijkheid maar voor moet dragen. De
Minister heeft hier ongemotiveerd ingegrepen een ev. Raads
besluit, om den ouden gevel te doen verdwijnen, had de