MAANDAG 19
OCTOBER 1931.
377
tot een andere conclusie zijn gekomen. Trouwens, dr. Berlage
en dr. Pit, twee in de bouwwereld zeer bekende personen, hebben
zich direct op het standpunt gesteld, dat men den ouden gevel
bij den herbouw niet moest behoudenook de best uitgevoerde
restauratie, zeggen zij, kan den ouden gevel niet teruggeven,
vooral nu de toppen volkomen verwoest zijn. Verder zeggen
zij in hun rapport zeer beslist, dat de overblijfselen van den
ouden gevel bij den bouw van het nieuwe stadhuis niet ge
bruikt mogen worden. Zij spreken zich dus zeer gedecideerd
uit tegen het gebruik van den ouden gevel bij den herbouw.
Het behoud van den gevel in zijn geheel en op zijn tegen
woordige plaats beschouwen zij als een te ver gedreven his
torisme, een verkeerd begrepen piëteit, die het nieuwe gebouw
zou maken tot een miskenning van het karakter van zuivere
bouwkunst.
Dit is bezadigde, rustige taal. Op kalme, zaakkundige wijze
wordt ons gezegd, dat men vooral den ouden gevel niet moet
gebruiken bij den herbouw van het Stadhuis.
Hoe geheel anders is dat bij de meerderheid van de com-
misssie, die dus was voor het behoud van den ouden gevel, hier
niet anders dan gevoelsoverwegingen, gehuld in min of meer
dweepzieke bewoordingen. Er staat:
»Zij meent, dat dit stadhuis ook nog iets meer en iets
anders is dan een aesthetische schepping alleen. Zij ziet in
den gevel met zijn ontroerende opschriften en de uitgesproken
blijdschap van een vormentaal, de steenen vertolking van een
stemming uit hèt verleden, de verbeelding van een allerge
wichtigst tijdperk uit de stads- en landsgeschiedenis."
Het verschil tusschen beide motiveeringen is typeerend,
maar ook begrijpelijk voor hem, die bedenkt, dat het rapport
is verschenen vlak na den brand, toen iedereen nog sterk
onder den indruk verkeerde en de gevoelens van de menschen,
en dus ook van deze deskundigen, sterk spraken.
Spreker voelt ook weinig voor den herbouw van den ouden
gevel bij den bouw vaneen nieuw stadhuis; hij heeft er altijd
weinig voor gevoeld. In het plan-Dudok mishaagde het hem
dan ook zeer, dat een nieuw Stadhuis zou worden gebouwd,
waartegen de oude gevel zonder meer zou geplakt worden,
terwijl de vroegere bouwstijl niets gemeen heeft met den
stijl van hetgeen de heer Dudok wilde bouwen.
De heer Dudok heeft dat gemotiveerd met de opmerking,
dat men staande op de Vischmarkt toch niets zou kunnen zien
van den ouden gevel en staande op de Breestraat den modernen
gevel niet zag.
Spreker kan niet begrijpen, dat een moderne bouwmeester
zich leent tot een dergelijke bouwwijze.
Wat het terrein betreft, acht spreker het noodzakelijk,
indien het stadhuis zal worden gebouwd aan de Breestraat
met behoud van den ouden gevel, dat het terrein dan niet zal
worden uitgebreid tot de Koornbrugsteeg. Men zal er dan immers
voor moeten zorgen dat de zijkanten van het stadhuis ingebouwd
blijven, waardoor men niet tegelijkertijd het oude en het
nieuwe gedeelte kan zien, wat anders het geval zou zijn
wanneer men staat op den hoek van de Breestraat en de
Koornbrugsteeg. Dat zou geen gezicht zijn, tenzy men den
nieuwen zijgevel zou optrekken in den stijl van den ouden
gevel. De tegenwoordige bouwstijl wijkt echter sterk af van
den ouden.
Wanneer men echter op dit terrein, dat maar aan twee
kanten open en aan de beide andere zijden door allerlei
eigenaardige bouwsels ingesloten is, een nieuw stadhuis
bouwt, zal men in de zijvleugels van het nieuwe gebouw
geen ander uitzicht kunnen hebben dan op de achterkanten
van de huisjes met hun oude daken en akelige tuintjes,
zooals men het ook in ons oude stadhuis kende; in het
nieuwe stadhuis zal men de menschen dus weer vergasten
op hetzelfde uitzicht dat men daar altijd zal houden, omdat
het ingebouwd moet blijven ter wille van den ouden gevel en
dat, terwijl men thans geheel vrij is in de keuze van een
terrein; terwijl men, als men afziet van dien ouden gevel, ook
kan bouwen op een vrij terrein, open naar alle kanten. Het
voorstel der sociaal-democraten om te bouwen op de Lam
mermarkt acht spreker ook geen gelukkige gedachte; hij vindt
die plaats ook niet bij uitstek geschikt, maar als hij tenslotte
had te kiezen tusschen het plan der sociaal-democraten en
het plan aan de Breestraat, zou hij zijn stem toch liever
geven aan het plan der sociaal-democraten, dat hij altijd nog
beter vindt, omdat men dan tenminste een vrijstaand ge
bouw krijgt.
Spreker is in eerste instantie geweest vóór enkelvoudige
opdracht, maar hij is in dat opzicht veranderd, omdat hetgeen
hij van den heer Dudok gezien heeft, vooral dat aanplakken
van den ouden gevel, hein niet in bewondering heeft gebracht.
Daardoor is spreker meer gaan voelen voor een ruimere
opdracht; misschien worden dan projecten geleverd, die meer
bevrediging kunnen geven.
De heer Knuttel gaat nog iets verder en wil zijn toevlucht
nemen tot een open prijsvraag; daarvoor is ook altijd iets te
zeggen, maar spreker vreest, dat dit ons thans weer verder
van de wijs zal brengen. Het bezwaar aan een dergelijke
prijsvraag verbonden is de groote moeilijkheid, wien men
dan zal moeten kiezen om in deze den Raad van voorlichting
te dienen.
De heer Groene veld acht het niet noodig, nog nieuwe
citaten toe te voegen aan de vele, door den heer Schüller
reeds naar voren gebracht. Wanneer het College straks die
officieele verslagen van nog geen 2 jaar geleden allemaal
heeft ingeslikt, zal het voorloopig wel zijn portie hebben;
spreker acht dat ruimschoots voldoende.
Nog geen 2 jaar geleden hebben de sociaal-democraten als
bondgenooten, wat niet dikwijls gebeurt, met het College
vinnig gestreden voor de enkelvoudige opdracht. Nu heeft de
practijk wel bewezen dat de sociaal-democraten, als zij een
maal bondgenooten zijn, ook betrouwbaar zijn en dat men op
hen kan rekenen. Spreker kan niet zeggen, dat hun bond
genooten even betrouwbaar zijn gebleken. De uitdrukking
van den heer van Eek, dat het College hier een slinger-
politiek heeft gevolgd, acht spreker niet sterk genoeg; het
College heeft hier zonder meer een salto-mortale gemaakt en
wel een heel zonderlinge, want een behoorlijk kunstenmaker
komt altijd nog op zijn beenen terecht, maar vergeleken met
2 jaar geleden staat het College nu finaal op zijn kop.
Spreker kan die kunstenmakerij niet bewonderen.
Spreker mag niets mededeelen uit een geheime zitting van
den Raad. Het plan-Dudok is in een geheime zitting besproken
en den leden is geheimhouding van het verhandelde opgelegd.
Schending van het geheim is strafbaar.
Spreker betreurt het, dat geheimhouding wordt opgelegd
voor altijd. Er is geen enkele reden het geheim nu nog te
bewaren en als het geen stagnatie in den gang van zaken
zou brengen, zou spreker thans voorstellen de deuren te doen
sluiten, ten einde in een vergadering met gesloten deuren
voor te stellen die geheimhouding op te heffen.
Misschien is het ook niet noodig om te spreken over het
geen in de geheime zitting is gezegd, omdat wel gebleken
is, dat het College van Burgemeester en Wethouders aan
vankelijk het plan-Dudok zeer mooi vond.
In eerste instantie is den heer Dudok de opdracht verstrekt
tot het maken van een plan met behoud van den ouden
gevel en een plan voor een geheel nieuw gebouw op een
nader aan te wijzen terrein.
Toen de heer Dudok het eerste plan indiende, vond het
College, dat dit plan niet te verbeteren was, waarom het
voorstelde voorloopig niet het tweede plan van den heer
Dudok te vragen, hetgeen volgens het College wellicht on-
noodig zou blijken te zijn, indien het eerste plan aan de
publieke belangstelling werd prijsgegeven.
Op het oogenblik heeft het College zijn draai genomen.
Het staat nu blijkbaar geheel anders tegenover het eerste
plan en vindt het zeer goed mogelijk, dat er nog een veel
beter plan te maken is. Het meent daarom, dat nog andere
architecten aangewezen moeten worden.
Spreker wil de aandacht vestigen op de onbehoorlijke wijze,
waarop de heer Dudok door het College is behandeld. Het is
bekend, dat de heer Dudok heeft geweigerd mede te doen
aan een meervoudige opdracht.
De heer Donders: En in den Haag dan?
De heer Groeneveld merkt op, dat de heer Dudok voor
Leiden heeft te kennen gegeven, dat hij niet aan een meer
voudige opdracht zou meedoen, maar dat het het recht van
den heer Dudok is, het ergens anders wel te doen.
De heer Donders vraagt, wat de heer Groeneveld van die
houding denkt.
De heer Groeneveld zegt, dat indien de heer Donders hem
niet had geinterrumpeerd, deze zou hebben vernomen, dat
spreker dit hooge standpunt nooit heeft bewonderd.
De Voorzitter stelt de vraag, of het den heeren met zeker
heid bekend is, dat de heer Dudok de opdracht in Den Haag
heeft aangenomen, hetgeen zij op het oogenblik veronderstellen.
Ter verdediging van den heer Dudok brengt spreker deze
vraag in het midden.
De heer Donders merkt op, dat de heer Dudok het princi
pieel niet geweigerd heeft.
De heer Groeneveld zegt, dat het niet ter zake doet. De
heer Dudok is volkomen vrij aan Den Haag andere eischen
te stellen dan aan Leiden.
Welke redenen hij daarvoor heeft, kan de Raad nu niet
beoordeelenvaststaat evenwel, dat hij voor Leiden geweigerd
heeft aan een meervoudige opdracht mee te doen; de Raad
heeft daarmede genoegen genomen en hem een enkelvoudige