370 MAANDAG 19 OCTOBER 1931. van zeer groot belang, dat de Voorzitter daarop eens een antwoord geeft. De heer van Eek heeft gewezen op de onvoldoende, onjuiste en ondoelmatige medewerking van Burgemeester en Wethou ders ten aanzien van de behandeling van het voorstel van sprekers fractie en spreker wil daarop even terugkomen. In de Commissie-vergadering, waarin de bewuste nota ter sprake is gekomen, heeft spreker, omdat hij bij ervaring weet, dat een meening van een minderheid, vooral bij dit vraagstuk, door Burgemeester en Wethouders in hun praeadviezen absoluut wordt weggewerkt, aangekondigd, dat hij een schriftelijke nota zou indienen ten einde zijn meening aan den Raad duidelijk te doen blijken. Er waren in die vergadering belangrijke onder werpen te behandelen en tevoren was al besloten, dat ook 's avonds zou worden vergaderd. Toen spreker die nota aan kondigde, zeide de Wethouder, dat hij het op prijs zou stellen, indien die nota den volgenden morgen vóór 10 uur in zijn bezit was, opdat zij dan dien morgen nog in de vergadering van Burgemeester en Wethouders kon worden besproken. Spreker heeft daarop geantwoord, dat hij onmogelijk aan dien wensch van den Wethouder kon voldoen, indien hij tot des avonds te 11 uur met de Commissie moest vergaderen; en dat hij alleen, indien de Commissie haar vergadering des avonds niet voortzette, in staat was zijn nota rustig samen te stellen. Spreker moest ook nog een en ander nagaan en moest in elk geval zijn gedachten nog even laten uitwerken. Nu zou ieder weldenkend mensch denken dat, wanneer het College verzoekt die nota op tijd in te dienen, zoodat het meteen daarover kan spreken, het in zijn praeadvies ook die nota zou behandelen. De wijze, waarop Burgemeester en Wethouders sprekers nota hebben behandeld, is echter bij het schunnige af; geen woord hebben zij ervan gezegd en dat noemt men nu nog de Raadsleden of een Raadsfractie behoorlijk behandelen. Zoo is bij het Stadhuisvraagstuk de sociaal-democratische Raadsfractie en haar voorstellen stelsel matig behandeld, weggewerkt en beleedigd, want dat is een hoon aan die fractie. Deze zaak mag thans beslist worden, een dergelijk optreden zal deze lractie niet stelselmatig kunnen blijven gedoogenook het College zal rekening hebben te houden met een fractie, die ernstig werk wil doen in het belang van de gemeente en daarvan ook blijk geeft; zij ver langt echter ook behoorlijk behandeld te worden door het College. De heer Bosman zegt nu: dan had je maar een wethouderszetel moeten aanvaarden. Spreker zal dat smoesje van dien wethouderszetel laten rusten; de sociaal-democraten willen wel wethouderszetels, maar de heeren willen ze niet geven, omdat zij bang zijn, dat het een beetje anders loopt dan zij willen. De heer Splinteb zegt, dat het veel beter gaat als de sociaal-democraten hier zitten. De heer Schüller zegt, dat deze opmerking onjuist is, want bij de verkiezing van leden der commissie voor Fabricage zijn nog steeds enkele heeren zoo kleinzielig, dat zij uit per soonlijke antipathie spreker niet willen herkiezen als lid. De heer de Reede zegt, dat het een gemeentebelang kan zijn. De heer Schüller zegt, dat men dan eerlijk bij de stem ming het woord moet vragen en er voor uit moet durven komen, waarom men een Raadslid niet in een commissie wil hebbeD, maar men moet dan niet stiekem met een stembiljet iemand wegwerken en vermoorden en trachten af te maken van een behoorlijk Raadslid mag men tenminste verwachten, dat hij eerlijk en openlijk optreedt; spreker doet dat in elk geval wel. De heer Wilbrink zegt, dat ieder nu eenmaal niet even flink is. De heer Schüller zegt, dat de moraal van de christelijken nog wel een beetje anders is dan bij de socialisten. De heer van Es zegt, dat de heer Schüller dat nog van vroeger weet. De heer Schüller is daarom juist bij de socialisten terecht gekomen; hij weet, hoe het bij de christelijken toegaat en dat is den heeren juist een doorn in het oog; volgens hen moesten er hier menschen zitten, die daar nooit in gezeten hadden. Spreker is in dat milieu grootgebracht, maar toen zijn gedachten eenmaal gerijpt waren en zijn verstand be hoorlijk ging werken, heeft hij zijn oogen opengezet en wist hij, in welk een moeras de christelijke arbeiders zitten. Zoo is het ook gegaan met het plan der sociaal-democraten inzake het stadhuis op de Lammermarkt. Het College heeft daar tegen geen enkel argument aangevoerd. Spreker heeft her haaldelijk, ook in den Raad, gevraagd: Waarom is tot op heden het uitbreidingsplan niet bekend gemaakt? Vele ingezetenen, die op dit oogenblik tegen het plan van sprekers fractie zijn, zouden ongetwijfeld, indien zij het uitbreidingsplan kenden en wisten, hoe de stad zich in de naaste toekomst zal ontwikkelen, het plan-Breestraat afkeuren en een ander terrein voor den Raadhuisbouw aan gewezen willen zien. Dit is de troef, welke Burgemeester en Wethouders steeds achter de hand houden: het uitbreidings plan niet bekend maken, eerst door het stadhuisvraagstuk heen' Komt het uitbreidingsplan, dan zal menig ingezetene inzien, dat hij tot dusverre door Burgemeester en Wethouders onjuist is voorgelicht. Spreker komt tot de kwestie van de kosten. Bij het plan, door Burgemeester en Wethouders ingediend, kan rekening worden gehouden met een uitbreiding tot de Koornbrugsteeg. Het is zoo zalvend en zoetsappig mogelijk gesteld, om er zoo prachtig mogelijk in te vliegen. Als men nu aanneemt, dat de ontwerper rekening houdt met de uitbreiding met dat gedeelte, welke oppervlakte krijgt men dan meer, vergeleken met het plan-Dudok? Vrijwel niets! Het ontwerp-Dudok bouwt 3 a 4 Meter over de rooilijn van de straat. De heer Splinter voegt spreker toe, dat dit niet juist ge meten is, dat sprekers stok te lang is geweest. Spreker noemt dan 2 Meter. Als men er rekening mede houdt, dat een deel beschik baar moet blijven, indien het Raadhuis wordt opgebouwd met verbreeding van den voorgevel, dan komt er een deel bij. Neemt men het royaal en gaat men er van uit, dat alleen voor de straatverbreeding het gedeelte vanaf de Valuta-zaak weggaat en het andere gedeelte bij de oppervlakte van het Stadhuis wordt getrokken, dan krijgt men niet veel meer oppervlakte dan volgens het plan-Dudok en voor ontzaglijk meer kosten, omdat het pand van de firma Bernard en de andere panden een paar lieve centen zullen kosten. Dat geld is totaal weggegooid, want volgens het plan-Dudok door- redeneerend, kan het Stadhuis in de Breestraat komen, omdat men bij dat plan, door het wegbreken van deze panden, dezelfde oppervlakte krijgt. Spreker herinnert nogmaals aan de woorden van Wethouder Goslinga: laten wij vooral vasthouden aan die millioen en den architect vooral inprenten, dat de kosten geen cent meer mogen bedragen! Waar in dit praeadvies kan spreker de meening van den heer Goslinga lezen? Geen woord kan hij daarvan vinden. De Raad moet nu spoedig een beslissing nemen, want de gevel kan niet nog een jaar staandan is hij weg, wordt beweerd. Maar aangenomen, dat vandaag de beslissing valt, waar het Stadhuis komt, dan krijgt men, eerst achter de schermen, de lijdensgeschiedenis, wie de architect zal worden. De heer Knuttel zegt, dat dat al is uitgemaakt. De heer Schüller geeft dat toe, maar in elk geval, om den schijn te vermijden, dat het al uitgemaakt is, zal het ook nog wel een maandje duren; stel, dat het, matig gerekend, twee maanden duurt, dan komt het in den Raad en dan gaat men vechten, wie het worden zal. De heer Splinter. Neen. De heer Schüller zegt, dat de Wethouder zich verpraat en blijkbaar al weet, wie het is. Dan duurt het tenminste drie maanden, vóórdat er een plan is, dat dan door den Raad beoor deeld moet wordeD. Het College kan niet eens één plan beoordeelen en moet dus voor 4 of 5 plannen noodig een adviescommissie hebben; die zal ook wel een jaar noodig hebben. Maar gesteld, dat alles binnen een jaar in kannen en kruiken is en dat de architect dan klaar is, heeft men dan de eigenaars van die huizen er uit? Is de taxatie, die gemaakt is, juist? In die huizen zit het bestaan van die eigenaars; als men hen er uit zet, moet dat natuurlijk betaald worden. Men kan niet zeggen: dan begin je maar een winkel in de Haarlemmerstraat; die menschen moeten in dien omtrek een ander bestaan krijgen. Komt men niet tot overeenstemming, dan zal er een onteigeningsprocedure moeten komen, die ook zeer lang duurt. Het is onzin, dat er nu zoo spoedig een beslissing moet komen. Dien gevel had men in 1929 ook kunnen afbreken; die moet toch afgebroken worden. Laat men hem nu toch afbreken; dat moet toch gebeuren, of er een Stadhuis komt of niet. Dat argument van den Minister snijdt heelemaal geen hout. Het College houdt zich echter vast aan dien brief. Spreker is het met den heer van Eek eens, dat hier op een zeer schandalige manier gesaboteerd is door het College en dat hier geheime krachten aan het werk zijn geweest, die net zoo lang gewroet hebben, tot een plan gemaakt kon worden met behoud van den ouden gevel. Er is straks gezegd het is al uitgemaakt, wie architect zal zijn. Dat staat ook bij spreker vast en het is spreker ook bekend, dat deze heel mooie schetsjes kan maken, met kleurtjes, zoodat de grootste leek zegt: beter bouwmeester is er niet. Men ziet het stadhuis

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 12