MAANDAG 28 SEPTEMBER 1931.
343
Alsnu stelt de Voorzitter aan de orde de ontwerp-verorde-
ning, genoemd onder d van het voorstel van Burgemeester
en Wethouders.
Het eeriig artikel en daarmede de geheele verordening wordt
zonder hoofdelijke stemming vastgesteld.
De heer Knuttel verzoekt aanteeker.ing in de notulen, dat
hij geacht wenscht te worden tegen de punten bc en d van
het voorstel van Burgemeester en Wethouders te hebben
gestemd.
XX. Voorstel in zake de vaststelling van het voorschot op
de vergoeding, bedoeld bij art. 101 der Lager Onderwijswet
1920, over het jaar 1931, aan de besturen van verschillende
bijzondere scholen.
(Zie Ing. St. No. 242.)
L)e heer Knuttel zegt te hebben vernomen, dat bij het
openbaar onderwijs 3 ot 4 vakonderwijzeressen voor de nuttige
handwerken werkzaam zijn en dat aan de aanwezigheid van
die 3 of 4 hulpkrachten, welke in bijzondere gevallen zijn
benoemd, een groot aantal bijzondere scholen het recht ont
leent om ook de kosten van een dergelijke vakonderwijzeres
in rekening te brengen. Spreker vraagt of dat juist is en zoo
ja, of dan niet kan worden gesproken van in hooge mate
parasiteeren op de gemeentekas door die bijzondere school
besturen.
De heer Groeneveld herinnert er aan, dat indertijd de
rechtsche Raadsmeerderheid heeft besloten om bij het openbaar
onderwijs de vakonderwijzeressen voor nuttige handwerken
af te schaffen. Die onderwijzeressen zijn dan ook vrijwel van
de openbare scholen verdwenen, maar bij het raadplegen van
deze berekeningen krijgt spieker sterk den indruk, alsof die
vakondei wijzeressen bij het bijzonder onderwijs nog in grooten
getale aanwezig zijn. Dit doet hem eigenaardig aan, want het
beteekent, dat dezelfde menschen, die die onderwijzeressen bij
het openbaar onderwijs afschaffen, ze bij het bijzonder onder
wijs behouden.
De heer Gosi.inga zegt, dat volgens artikel 101, 9de lid,
van de Lager Onderwijswet de gemeente aan de bijzondere
scholen de kosten van vakonderwijs moet vergoeden, indien
de gemeente aan de openbare scholen vakonderwijzers heeft.
Als aan een gemeenteschool een vakonderwijzeres in nuttige
handwerken werkzaam is, heeft iedere bijzondere school het
recht een dergelijke vakonderwijzeres aan te stellen. Dat is
een kwestie van gelijkstelling. Het is zelfs zoo, dat wanneer
aan een openbare school een vakonderwijzer in de gymnastiek
wordt aangesteld, een bijzondere school een vakonderwijzeres
in de nuttige handwerken mag benoemen. De bepaling van
art. 101, 9de lid, bindt de bijzondere schoolbestuien in dat
geval niet aan een bepaald vak. De gemeente wordt daardoor
gedwongen om uitermate sober te zijn in het aanstellen van
vakonderwijzers.
Indertijd heeft de gemeente de vakonderwijzeresseri in
de nuttige handwerken grootendeels afgeschaft, maar er zijn
er nog en dat geeft aan de bijzondere scholen het recht ze
ook aan te stellen, maar voor niet meer uren dan de ge
meente ze heeft aangesteld. Men vindt de aantallen uren
uitdrukkelijk vermeld in de stukken. Met de bijzondere
schoolbesturen is een compromis gesloten in het belang van
de gemeente, dat zij in geen geval voor meer uren vak-
onderwijzeressen zullen aanstellen dan waarvoor de gemeente
ze heeft aangesteld. Het bijzonder onderwijs maakt dus ge
bruik van vakonderwijzeressen in de nuttige handwerken,
terwijl de gemeente er veel minder heeft. Bovendien kunnen
die vakonderwijzeressen bij het zevende leerjaar niet gemist
worden; bij de gemeente is echter het zevende leerjaar ge
concentreerd in één school, bij het bijzonder onderwijs niet,
zoodat dit inderdaad aan de gemeente nogal wat geld kost.
Daar is evenwel geen ontkomen aan, omdat de wet dit een
voudig voorschrijlt. Wanneer dus aan één openbare school
een vakonderwijzeres benoemd wordt, hebben ook de andere
scholen het recht daartoe. In geen geval echter worden vak
onderwijzeressen door bijzondere schoolbesturen aangesteld,
alleen omdat zij er recht op hebben, zonder dat er werk
voor hen is; dat is uitgesloten. Het is niet juist, zooals de
heer Groeneveld zegt, dat de vakonderwijzeressen afgeschaft
zijn. Da heer Groeneveld zegt nu: nagenoeg, maar er zijn er
toch nog 4; men kan de onkosten volgens art. 101, 9de lid
der wet aanzienlijk verminderen door de eigen vak
onderwijzeressen der gemeente te verminderen; daarop is
het streven van Burgemeester en Wethouders voortdurend
gericht. Hoeveel er bij het bijzonder onderwijs zijn, zooals
de heer Groeneveld nu vraagt, kan spreker niet precies
zeggen; er zijn 27 bijzondere scholen en uit het staatje op
bl. 149 der Ing. St. blijkt, dat bijna alle bijzondere scholen
vakonderwijzeressen hebben.
De heer Groeneveld zegt, dat bij het openbaar onderwijs
de vakonderwijzeressen nagenoeg afgeschaft zijnaan het feit,
dat er nu nog 4 zijn, ontleenen de bijzondere scholen echter
het recht om elk een handwerkonderwijzeres aan te stellen,
van welk recht zij ook gebruik maken.
De heer Goslinga. Voor de 7de klasse.
De heer Groeneveld heeft den indruk, dat bij het bij
zonder onderwijs naar verhouding meer handwerkonder-
wijzeressen zijn dan bij het openbaar en de gemeente moet
die maar betalen. Volgens de wet kan men daar niets aan
doen, maar dat lijkt niet veel op gelijkstelling, integendeel.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
XXI. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden ten behoeve
van het afbreken van de tegenwoordige concierge-woning van
het museum »de Lakenhal" aan den Ouden Singel No. 30 en
het inrichten van perceel Oude Singel No. 28 tot concierge-
woning en atelier van den Directeur van het museum.
(Zie Ing. St. No. 243).
De heer Coster zegt, dat de aankoop van perceel Oude
Singel No. 28 indertijd gemotiveerd is met het voornemen,
het in de toekomst te bestemmen voor uitbreiding van het
museum. Is nu de tijd al aangebroken om dit te gaan ver
anderen
Zijn er in het geheel geen huurders voor dat pand geweest?
De Voorzitter zegt, dat daarvoor inderdaad de tijd is
aangebroken.
De heer Coster vraagt of er heelemaal geen huurders zijn
geweest voor dat perceel.
De Voorzitter antwoordt, dat het als conciërgewoning
ingericht moest worden, daar diens tegenwoordige woning
door de groote vochtigheid onbruikbaar is geworden.
De heer Wilbrink betreurt het, dat. Burgemeester en Wet
houders zoo'n beperkte toelichting geven op dit voorstel. De
aankoop van dit huis is indertijd gemotiveerd, niet omdat
het zoo noodig was, maar omdat het in de toekomst wel eens
noodig kon zijn en omdat het een behoorlijke rente opbracht.
Nu wordt er voorgesteld 3600.beschikbaar te stellen voor
de verbouwing; het perceel zelf is aangekocht voor 10.000.
voor de Lakenhal wordt dus een uitgave vereischt van
ƒ13.600.hetgeen spreker in dezen tijd een belangrijk bedrag
vindt. Het is wel van belang om daar een brandvrijen gang
te maken, maar dat dit op het oogenblik zoo'n sterk sprekende
behoefte is, wil er bij spreker niet in; het heeft een paar
honderd jaar zonder brandvrijen gang gestaan en het wil er
bij spreker niet direct in, dat daar nu plotseling zoo'n behoefte
aan is. Spreker acht die uitgave van ƒ13.600voor dit doel
en zeer zeker de wijze, waarop Burgemeester en Wethouders
dit voorstellen, niet sympathiek.
De heer Bergers weet niet beter, of bij den aankoop van
het perceel is men wel degelijk ingelicht, dat die woning te
gelegener tijd zou worden gebruikt als conciërgewoning.
De Voobzitter zegt, dat indertijd perceel No. 28, de toe
komstige conciërgewoning, is aangekocht, omdat het werd
aangeboden en aankoop van dat belendende perceel in het be
lang van de Lakenhal leek, teneinde het museum te zijner
tijd vrij te doen staan en een behoorlijke conciërgewoning te
hebben; de oude conciërgewoning is n.l. langzamerhand on
bruikbaar geworden door de vochtigheid.
De Commissie van Fabricage heeft de Commissie voor de
Lakenhal gevraagd, of deze het perceel spoedig noodig had,
dan wel of het nog de moeite waard was het te-verhuren.
De Commissie voor de Lakenhal heeft het College daarop in
gelicht en gezegd: het pand No. 30 is nu onbewoonbaar en
perceel No. 28 zal binnenkort noodig zijn voor conciërgewoning;
laat men die verandering thans bewerkstelligen en No. 28 dus
niet te huur stellen; andets moet men het toch weer spoedig
uit de huur nemen. Nu kan tevens een oplossing worden ge
vonden voor het brandgevaar, dat aan deze zijde voor de
Lakenhal bestaat; door afbraak van de tegenwoordige concierge-
woning verkrijgt men een brandgang, waardoor het gebouw vrij
zal komen te liggen. Tegen het verdere gebruik van de tegen
woordige conciërgewoning bestaan groote bezwaren die is ge
deeltelijk in gebruik bij de Lakenhal en veroorzaakt daardoor
groot brandgevaar; het is beter daaraan een einde te maken.