342
MAANDAG 28 SEPTEMBER 1931.
het gemeentelijk gemiddelde uitgaat. Als b.v. de vergoeding
per leerling en per jaar bedraagt ƒ15.kan voor een school
met 200 leerlingen niet meer dan 3000.in rekening worden
gebracht; is voor die school slechts ƒ2700.— uitgegeven,
dan krijgt het schoolbestuur ook slechts ƒ2700.—. Er wordt
nooit meer dan het gemeentelijk gemiddelde uitgekeerd, wel
minder; er zit wel voor de bijzondere scholen een risico van
verlies in, nooit een kans op winst.
Als de heer Groerieveld zegt den indruk te hebben, dat het
bijzonder onderwijs meer krijgt dan het openbare, dan blijkt
daaruit, dat dit lid van de Onderwijscommissie van dit ge
deelte van de onderwijswetgeving niet op de hoogte is.
De heer Knuttel is eenigszins abuis, wanneer hij zegt: wij
hebben toch eenige jaren in pais en vreè geleefd met de
Rijksregeering, zonder die onkosten, in rekening te brengen;
er is dus geen wettelijke verplichting. Immers, de Regeering
bemoeit zich niet met de vaststelling van de vergoeding,
wanneer niet door een schoolbestuur daartegen geappelleerd
wordt; dat kan de Regeering niet, omdat er 1079 gemeenten
zijn. Te dezer zake is sedert de inwerkingtreding der wet een
vrij uitvoerige jurisprudentie ontstaan; de doorgaande lijn
daarin is deze, dat steeds wordt gezegd: met moet naar den
geest der gelijkstelling trachten het juiste bedrag per leerling,
bij het openbaar onderwijs uitgegeven en dat is de grondslag
voor de vergoeding aan het bijzonder onderwijs, maar niet
de vergoeding zelf; het bijzonder onderwijs kan daar nooit
boven komen, maar mag er wel beneden blijven. Nu hebben
verschillende schoolbesturen herhaaldelijk geklaagd, dat de
vergoeding van de gemeente te laag was, dat zij daarmede
niet toe konden, maar daarop verlies leden. Het College had
zich daarvan niets kunnen aantrekken en de vergoeding op
'de oude manier vaststellen; dan waren de schoolbesturen in
beroep gekomen bij Gedeputeerde Staten en bij de Kroon en
dan hadden zij op menig punt gelijk gekregen. Burgemeester
en Wethouders achtten het veel rationeeler zelf na te gaan
of er grieven waren en of daaraan tegemoetgekomen kon
worden; de Wethouders van Onderwijs en van Financiën,
gesecundeerd door de chefs der afdeelingen, de heeren Vriend
en Huijsman, hebben deze zaak a lête reposée en serieus
bekeken en uit dat mondeling en schrittelijk overleg is ten
slotte dit voorstel te voorschijn gekomen. Het doel was een
einde te maken aan gerechtvaardigde klachten en om den
schoolbesturen richt te doen.
Nu vraagt de heer Knuttel: hebben wij niet de macht om
dit te weigeren. Zeker, men heeft ongetwijfeld de macht om
een onbillijkheid te doen, maar elk lid moet voor zich zelf
maar uitmaken, of hij van die macht gebruik wil maken.
De heer Knuttel zegt, dat de grootste onbillijkheid de
wet is.
De heer Goslinga zegt, dat de heer Knuttel daar trouw aan
heeft beloofd.
De heer Knuttel zegt, dat hij daarmede hier niets te
maken heeft.
De Voorzitter verzoekt bij dit onderwijsvoorstel geen staats
rechtelijke debatten te voeren.
Den heer Goslinga doet het genoegen, dat de heer Vos zijn
bewering, alsof hier iets minder behoorlijks gebeurde, heeft
ingetrokken; dat eert hem; daar is spreker bijzonder op
gesteld. Zijn belofte, dat hij als lid van de Onderwijscommissie
deze zaken nauwkeurig zal bezien, verheugt spreker, want er
is hier niets te verbergen; alles mag het daglicht zien. Hoe
meer de Raadsleden hiervan op de hoogte zijn, hoe aangenamer
het het College is, omdat er niets aangenamer is dan te
debatteeren met menschen, die op de hoogte zijn van de
wettelijke bepalingen, maar het is hopeloos, dat te doen met
menschen, die dat niet zijn.
De heer Groeneveld zegt voorstander te zijn van de pacificatie,
paar dan zou spreker toch gaarne willen, dat deze niet alleen
uit sprekers betoog, maar ook uit de stukken de overtuiging
zou willen putten, dat zijn bewering, dat hier door de ge
meente dubbel vergoed wordt, niet juist is; daaraan zou spreker
in geen enkel opzicht willen medewerken. De kosten van
voorbereiding van en toezicht op het onderhoud van bijzondere
scholen zijn toch zuivere onderhoudskosten. Bij de openbare
scholen is dat opgedragen aan Gemeentewerken de arbeiders
daarbij moeten toch aanwijzingen hebben van opzichters;
bovendien moet dit door Gemeentewerken geadministreerd
worden. Die kosten van voorbereiding en onderhoud moeten
ook in aanmerking genomen worden bij het bepalen van de
kosten van onderhoud der openbare scholen.
De heer Groeneveld zegt, dat het bij werken van parti
culieren anders geregeld is; daar zijn geen opzichters.
De heer Goslinga zegt, dat het hier gaat om vast te stellen,
wat het aan de gemeente kost. Het is niet zoo, dat elke uit
gave voor het openbaar onderwijs moet correspondeeren met
een soortgelijke uitgave voor het bijzonder onderwijs. De
Kroon heeft onlangs nog beslist: al zou het schoolbestuur de
geheele vergoeding willen besteden aan verwarming van do
school, aan leermiddelen of aan advertentiekosten, dan moet
het dat zelf weten, hoewel natuurlijk geen schoolbestuur zoo
gek zou zijn. Het gaat er evenwel niet om, hoe de bijzondere
school het geld besteedt, maar of het in het belang der school
is besteed. Hier gaat het er om, vast te stellen, wat het
openbaar onderwijs per leerling kost. De onderhoudskosten
der openbare school worden niet uitsluitend gevormd door
den man, die daar een plank timmert, maar ook door het
denkende hoofd en de administratie op Gemeentewerken.
Wanneer nu een bijzondere school iets laat repareeren, kan
men ook niet iemand van de straat nemen, maar moet men
naar een werkbaas gaan, wat men ook moet betalen; dat
correspondeert met wat men voor de openbare school aan
Gemeentewerken moet betalen. Daar moet toch ook toezicht
op gehouden worden.
De heer Groeneveld zegt, dat daar opzichtskosten in zitten.
De heer Goslinga. Zeer juist!
De Voorzitter zegt, dat de rekening van het onderhoud
niet aan de gemeente gestuurd wordt, zooals de heer Groe
neveld blijkbaar veronderstelt, maar door het schoolbestuur
betaald wordt.
De heer Goslinga zegt, dat in die rekening niet alleen
het zuivere loon zit, maar ook premiën voor de Ongevallen-,
Invaliditeits- en Ziektewet en ook een zekere winst, en ook
vacantiebonnen, bij de bouwvakarbeiders. Het bijzonder onder
wijs heelt verder uitgaven, die het openbaar onderwijs niet
heeft, b.v. de uitgaven voor bijzondere akten, de uitgaven
voor aansluiting bij centrale onderwijsvereenigingen, zooals
het Katholiek bureau voor onderwijsadviezen, den Schoolraad
voor scholen met den Bijbel. Kortom, de schoolbesturen mogen
er betalingen uit doen ten behoeve van de scholen, maar het
gaat hier alleen om de werkelijke kosten per leerling.
Spreker antwoordt den heer Groeneveld, dat hij zeker weet,
dat de rentezegels van de schoonmaaksters niet dubbel worden
vergoed.
De bewering van den heer Groeneveld, dat de Minister het
maximum der administratiekosten heeft bepaald op 50 cent
per leerling en per jaar, is onjuist. In een geschil, dat was
gerezen tusschen het gemeentebestuur van den Haag en een
bestuur van een bijzondere school aldaar, waarbij het ge
meentebestuur 50 cent had aangenomen endatschO' Ibestuur
niet had aangetoond, dat dit te laag was, heeft de Minister
zich gehouden aan die 50 cent, maar in een recent geval, dat
zich heeft voorgedaan te Groningen en waarbij een bijzonder
schoolbestuur had aangetoond, dat de administratiekosten per
leerling en per jaar minstens 69 cent bedroegen, heeft de
Minister de vergoeding bepaald op 69 cent. De Minister heeft
nooit bepaald, dat het 50 cent of 69 cent was; als men kan
aantoonen, dat het bedrag, dat men aanneemt, niet te hoog
is, neemt de Minister daarmede genoegen.
Burgemeester en Wethouders achten voor Leiden 80 cent
per leerling en per jaar voor de openbare scholen niet te hoog.
Daarvan kan worden betaald een commies aan de Afdeeling
Onderwijs en daaruit kunnen ook worden bestreden de kosten
van de werkzaamheden, welke aan de Rekenkamer en bij den
ontvanger worden verricht, d. w.z. alleen de salarissen, want
de huur van de gebouwen en de kosten van de telefoon
blijven dan nog buiten beschouwing. Het College heeft inderdaad
consciëntieus er naar gestreefd het juiste bedrag te vinden
en dat er ook maar een schijn van kans zou zijn op dubbele
betaling, werpt spreker ver van zich. Noch spreker zelf noch
het College zou daaraan willen medewerken.
Punt a van het voorstel van Burgemeester en Wethouders
wordt met 20 tegen 11 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen de heeren: Vallentgoed, Coster, Meijnen,
van Tol, Manders, Beekenkamp, van Es, van der Reijden,
de Reede, Splinter, Romijn, Goslinga, YVilmer, Eikerbout,
van Rosmalen, Bergers, Koole, Bosman, Donders en van Eecke.
Tegen stemmen: de heeren Kooistra, Vos,Schüller, mevrouw
de Cler—de Bruijn, de heeren van Stralen, Knuttel, Groeneveld,
van Eek, Kuipers, Verweij en mevrouw BraggaarIe Does.
(Tijdens deze stemming hadden de heeren Wilbrink en
Simonis de vergadering tijdelijk verlaten, terwijl de heer
Donders inmiddels ter vergadering was gekomen.)
Vervolgens wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkom
stig de punten b en c van het voorstel van Burgemeester en
Wethouders besloten.