MAANDAG 28 SEPTEMBER 1931. 341 verzorging daarvan is sinds de Grondwetswijziging van 1918 een gemeentebelang, even goed als de verzorging van het openbaar onderwijs. Het is absoluut geen vijandige macht, maar een zeer groot gemeentebelang, dat verzorgd moet worden op de wijze als de wet aangeeft, waarvoor men terdege belangstelling moet hebben. Wanneer men nu zegt, dat het spreker er om te doen is het bijzonder onderwijs zooveel mogelijk voordeeltjes te be zorgen, dan gaat men uit van een geheel onjuister) gedachten- gang. Het doel was niet anders dan het bijzonder onderwijs recht te doen, in de overtuiging, dat dit ook een groot ge meentebelang vertegenwoordigt. Volgens den heer Bosman kan de Raad dit niet narekenenhet spijt spreker wel, maar hij heeft het wel nagerekend en ieder kan dat doen; er zijn staten en cijfers genoeg; men moet er natuurlijk in zitten en op de hoogte zijn van de onderwijswetgeving, hoewel spreker toegeeft dat dit niet gemakkelijk is. Zelfs een scherpzinnig man als de heer Groeneveld is blijkens zijn opmerkingen niet goed op de hoogte van de wettelijke positie van het bijzonder onderwijs, geregeld in de artikelen 101 en 103 der Lageronderwijswet. Van iemand, die er over spreken wil, kan echter geëischt worden, dat hij zich in de materie inwerkt en dit nagaat; wanneer men de gemeenterekening er'bij neemt, is het allemaal te controleeren, hoewel spreker toe geeft dat het ingewikkeld is; het gaat over 4 jaar, doordat Gedeputeerde Staten met de goedkeuring van zoovele rekeningen ten achter waren; dat is nu niet de schuld van het College. Men kan echter niet langer wachten; de bijzondere scholen zitten al jarenlang op de vergoeding te wachten, hetgeen een enorm renteverlies beteekent; het is dus tijd dat eindelijk af te rekenen. In antwoord aan den heer Bosman zegt spreker, dat de Onderwijscommissie de stukken ook gehad heeft; die heeft de Zaak dus in handen gehad en. kan zich er mede vereenigen. De heer Vos moet aantoonen, dat hier iets minder behoor lijks gebeuren zou; het gaat niet aan dat hier zoo maar te zeggen; die ernstige beschuldiging moet hij dan bewijzen, want spreker is heilig overtuigd, dat er niets onbehoorlijks gebeurt, dat er slechts recht en rechtvaardigheid wordt betracht. De heer Meijnen wenscht ook na de rede van den heer Goslinga op één ding nog het accent te leggen. De heer Knuttel is naar aanleiding van zijn mededeeling, dat zijn partij tegen al de uitgaven voor het bijzonder onder wijs stemt, al door den heer Goslinga terecht gewezen. Men heeft hier te maken met de gewijzigde Grondwet en met de Lager-Onderwijswet; dit voorstel beweegt zich zuiver op dit terrein. Er is echter door den heer Knuttel een uitdrukking ge bezigd, waarvoor spreker de aandacht wil vragen. De heer Knuttel zeide den indruk te hebben, dat het er Burgemeester en Wethouders om te doen was voor groepsbelangen zooveel mogelijk uit de gemeentekas te halen, maar, zooals de Wet houder terecht zeide, zou het juister en rechtvaardiger zijn geweest, indien de heer Knuttel had gezegd, dat het College consciëntieus had nagegaan of men tot dusverre bij de be rekening van de kosten voor het openbaar onderwijs ook pos ten had vergeten, welke niet aan het bijzonder onderwijs waren gerestitueerd. De gelijkstelling van het openbaar en het bijzonder onderwijs brengt mee, dat al hetgeen ten behoeve van het open baar onderwijs wordt besteed naar rato ook voor het bijzonder onderwijs wordt uitgegeven, en nu is het heel goed mogelijk, waar de uitgaven voor het openbaar onderwijs over de ver schillende afdeelingen van de begrooting verspreid liggen, dat er hier en daar iets is overgeslagen. Vindt men dergelijke posten, dan verdient het toejuiching, dat die nu bij de be rekening van de vergoeding voor het bijzonder onderwijs wel in rekening worden gebracht, omdat het eenvoudig een kwestie van eerlijkheid, van gelijkheid, van pacificatie is. Dit laatste geldt ook van de brandstoffen. Uit een oogpunt van gelijkheid ten aanzien van de publieke kas is het een eisch, dat voor de brandstoffen bij het openbaar en bij het bijzonder onderwijs per kind een gelijk bedrag wordt betaald. Indien het openbaar onderwijs totdusverre door de regeling aan de Lichtfabrieken een voordeeltje had, wordt het tijd, dat er ook in dit opzicht gelijkstelling komt. De heer Bergers vraagt of de schoolbesturen, waar het over vrij belangrijke bedragen gaat en er langen tijd op het geld moet worden gewacht, geen rentevergoeding krijgen over dien tijd. De beer Knuttel zegt, dat aan hem de uitvoerige uiteen zettingen van den waarnemenden Wethouder van Onderwijs eenigszins zijn verspild, omdat voor hem per slot van rekening de zaak deze is: kunnen wij er af. De wet op de gelijkstelling van het openbaar en het bijzonder onderwijs is niet van vandaag of gisteren en jaren lang heeft men het in pais en vree met de Rijksregeering zoo gedaan, dat deze dingen niet aan het bijzonder onderwijs werden uitgekeerd; daarom alleen reeds, omdat er voor de gemeente geen enkele wettelijke verplichting bestaat, acht spreker het verkeerd de gemeentekas met deze niet onaanzienlijke bedragen te belasten. Spreker is eenigszins verbaasd over de rede van den heer Meijnen, tenzij hij die moet beschouwen als een soort zelf- critiek, op de minder nauwkeurige wijze, waarop hij het Wethoudersambt heeft vervuld; immers, hij was jarenlang Wethouder en toen werd de noodzakelijkheid van al deze uitkeeringen blijkbaar niet gevoeld. Het begrip rechtvaardig heid en dergelijke bestaat echter in deze voor spreker niet; hij zal niet in details onderzoeken, of voor die becijferingen uit een of ander oogpunt van comptabiliteit een motief te vinden is; dat motief is trouwens zeer ver gezocht. Voor spreker is het echter een quaestie van macht; de gemeente heeft de macht om deze uitkeering niet te geven; dat is in de afgeloopen jaren gebleken; daarom moet de gemeente dat niet uit handen geven en de gemeentekas niet vrijwillig met een voordeel voor het volgens spreker uiterst schadelijke bijzonder onderwijs belasten. De heer Vos heeft gezegd dat, wanneer voor de berekening der kosten per leerling van het openbaar onderwijs alle uit gaven voor dat onderwas in aanmerking genomen worden, en wanneer daaronder dus ook zijn begrepen de in dit voor stel genoemde zaken, hij het dan onbehoorlijk achtte, dit daar enboven nog eens te vragen. Nu heeft de heer Goslinga dit ontkend, omdat er ook nog uitgaven voorkomen op andere hoofdstukken der begrooting, zoodat dit dus niet de volledige uitgaven voor het openbaar onderwijs zijn; daarom neemt spreker dat woord terug. Intusschen, spreker is gekozen tot' lid der Onderwijscommissie en hij geeft de verzekering, dat hij deze zaken in die Commissie goed onder oogen zal zien en zijn best zal doen geheel en al van deze materie op de hoogte te komen. De heer Groeneveld is niet in de gelegenheid, het door den Wethouder genoemde cijfer van 21|% aan sociale lasten na te rekenen; hij wil het als juist aannemen, maar bij de bijzondere scholen geschieden die werkzaamheden toch niet door gemeentewerklieden, maar door arbeiders in dienst van particulieren, die niet in het genot zijn van de sociale maat regelen, die voor de gemeentewerklieden zijn vastgesteld met andere woorden, de bijzondere scholen betalen die kosten niet; die particuliere ondernemers geven in den regel aan hun per soneel geen pensioen en geen vacantie. De heer Splinter zegt, dat die arbeiders toch vacantie hebben. De heer Groeneveld. Ja, 3 dagen per jaar. De heer Splinter als Wethouder zal toch wel weten, dat de gemeentewerklieden veel meer dan 3 dagen vacantie hebben. Wat beteekent die idiote interruptie? De heer Splinter weet toch uit zijn eigen aannemersbedrijf wel, dat zijn arbeiders slechts 3 dagen vacantie hebben, d. w. z. dat in het overheidsbedrijf die kosten hooger zijn dan in het particuliere bedrijf en waar de menschen, die voor de bijzondere scholen werken, o. a. geen pensioen krijgen, zoodat daarvoor ook niet wordt betaald, is er geen enkele reden om aan de bijzondere schoolbesturen de pensioenkosten te vergoeden. Met de mededeeling van den heer Goslinga, dat de rente zegels voor de schoolschoonmaaksters niet twee keer in rekening worden gebracht, neemt spreker genoegen, ofschoon hij er aan twijfelt of de Wei houder het zelf wel zeker weet. Wat de kosten van voorbereiding en toezicht betreft, spreker ziet geen enkele reden om meer uit te keeren dan de werke lijke uitgaven. Wanneer er werkjes gebeuren aan de bijzondere scholen, krijgt de gemeente de rekening, waarin de kosten van toezicht zijn begrepen. De baas komt naar zijn personeel kijken en brengt daarvoor het noödige in rekening. Het heeft geen zin die kosten twee maal te betalen. Wat aangaat de 80 cent voor administratiekosten per leerling en per jaar, er schijnt een Koninklijk besluit te zijn, waarbij een maximum van 50 cent is vastgesteld, en nu ziet spreker geen enkele aanleiding om tot 80 cent te gaan, want dit is een zeer hoog bfedrag. Spreker is een voorstander van de gelijkstelling, maar bij het lezen van de stukken kreeg hij heel sterk den indruk, dat dit voorstel zoo is ingericht, dat aan het bijzonder onder wijs meer wordt gegeven dan aan het openbaar. De heer Goslinga dankt den heer Meijnen voor den ver leenden steun en deelt aan den heer Bergers mede, dat de wet niet toelaat om over deze bedragen aan de schoolbe sturen rentevergoeding toe te kennen. Er is wel een Koninklijk besluit, dat toestaat in de exploitatierekening ook rente van kasgeld op te nemen, maar daaraan hebben de schoolbesturen slechts inzooverre iets als hun exploitatierekening niet boven

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 7