MAANDAG 28 SEPTEMBER 1931. 337 alle voorstellen, welke Raadsleden indienen, als spoedeischend aan de orde stellen. Ue heer Wilmer wenscht zijn stem te motiveeren. Niet zonder verwondering heeft hij van de indiening van dit voor stel kennis genomen, omdat het jaren* lang gebruik geweest is een dergelijk voorstel bij de begrooting te behandelen en toen nooit als argument heeft gegolden, dat het bij het begin van het winterseizoen moest worden aan de orde gesteld. Wanneer de heeren elk jaar bij de begrooting hun voorstel indienden, hebben zij nooit succes buitengesloten geacht; zij hebben, zoo niet succes verwacht, dan toch op succes gehoopt. Nooit zijn zij met hun voorstel bij het begin van het winter seizoen gekomen en, waar zij dat ditmaal wel doen, vermoedt spreker dat daar redenen voor zijn, die dieper liggen, dan zijn gezichtsvermogen reikt. Dat er nu zóó groote haast zou zijn bij de behandeling van deze aangelegenheid, is voor spreker onverklaarbaar, vooral na de mededeeling van Burgemeester en Wethouders dat de zaak waarschijnlijk vóór de volgende Raadsvergadering haar beslag zal hebben gekregen. En daarom zal spreker zich verklaren tegen spoedeischende behandeling. De heer Knuttel doet opmerken dat, als de beslissing door Burgemeester en Wethouders wordt genomen vóór de volgende Raadsvergadering, de Raad er geheel buiten blijft. De heer Wilmer wijst er op, dat de Raad altijd óp de be slissing van Burgemeester en Wethouders kan terugkomen ën daarop critiek kan uitoefenen. Spreker ziet geen enkele reden om de zaak met buiten gewonen spoed te behandelen, al dringt hij met de heeren Coster eri Bergers bij het College aan op het snel nemen van een beslissing, opdat de gemeentenaren zullen weten hoe in het vervolg de toepassing van de Zondagswet zal zijn. De heer Bergers is met het antwoord van Burgermeester en Wethouders tevreden en heeft tegen uitstel tot de volgende vergadering geen bezwaar. De verwondering van den heer Wilmer begrijpt spreker wel eenigszins; de heer van Eek kan weten, dat verschillende Raadsleden voor een soepeler toe passing der Zondagswet zijn en nu is het een wedstrijd, wie het eerst met een voorstel komt. De heer van Eck zegt dat indien de toelichting tot zijn motie ter kennis van den Raad was gebracht, de heer Wilmer had kunnen vernemen, waarom spreker die motie heeft inge diend. Bij de behandeling van de motie-Romijn heeft de Voorzitter medegedeeld, dat het College niet voornemens was, verandering te brengen in de gedragslijn, maar dat gewacht zou worden tot September; dan zou het College zijn gedrags lijn opnieuw vaststellen. Nu acht spreker het gewenscht door een uitspraak van den Raad nogmaals bij het College er op aan te dringen, zich aan te sluiten bij de beslissing van den Raad. Het is volstrekt sprekers bedoeling niet, een beslissing door den Raad trachten te doen doordrijven, terwijl zoovelen er bezwaar tegen hebben; daarom trekt spreker zijn voor stel in. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. 6°. Adhaesiebetuiging aan deze motie van R. Uges, Directeur van het Luxor-Theater. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt besloten de adhaesiebetuiging te behandelen tegelijk met de motie van Eck. 7°. Verzoek van het Bestuur der Leidsche Speeltuinver- eeniging „Zuiderkwartier", om het kosteloos gebruik van de Stadsgehoorzaal, voor het houden van een St. Nicolaasavond. Wordt gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies. 8°. Verzoek van de afdeeling 's-Gravenhage en omstreken, om het voorstel tot benoeming van Mej. M. de Wekker tot fröbelonderwijzeres aan de school van het gesticht »Voorgeest", niet aan te nemen. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt besloten het verzoek te behandelen bij punt 3. De Voorzitter deelt alsnog mede: dat op 23 September j.l. heeft plaats gehad de opneming van de boeken en kas van den Gemeente-Ontvanger, waarvan proces-verbaal in duplo is opgemaakt, dat aan dp Gedep. Staten dezer provincie is toegezonden en in de Leeskamer ter inzage is nedergelegd. De Voorzitter doet thans het volgende spoedeischende voorstel In zijn vergadering van 9 December 1927 (Ingek. Stukken No. 261) besloot de Raad, dat de gemeente zich zou verweren in eersten aanleg en, zoo noodig, in hooger beroep tegen de vordering, tegen haar ingesteld door J. van den Broek, weduwe J. J. Weyl, welke vordering strekt tot vergoeding van schade, door haar geleden door het overlijden van haar echtgenoot tengevolge van een aanrijding door een aan de gemeente toebehoorende auto. Nadat de Arrondissements Rechtbank te 's-Gravenhage bij vonnis van 18 Februari 1930 den eisch had toegewezen en de gemeente had veroordeeld om aan eischeres een weke- lijksche uitkeering te doen, heeft het Gerechtshof te 's-Gra venhage in hooger beroep bij zijn arrest van 25 Juni 1931 het vonnis der Rechtbank vernietigd en aan eischeres haar eisch ontzegd. Thans heelt de oorspronkelijke eischeres beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof. Overeenkomstig het advies van den rechtsgeleerden raadsman der gemeente achten Burgemeester en Wethouders het noodig, dat de gemeente zich tegen dit beroep in cassatie zal verweren. Aangezien de gemeente gedagvaard is tegen 23 October a.s. en derhalve een spoedige beslissing noodig is, geven Burgemeester en Wet houders Uwe Vergadering thans mitsdien in overweging te besluiten, dat de gemeente zich zal verweren tegen het beroep in cassatie, ingesteld door J. van den Broek, wed. J. J. Weyl tegen het arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 25 Juni 1931, waarbij de door haar tegen de gemeente ingestelde vordering tot schadevergoeding ter zake van een haar echtgenoot overkomen doodelijk ongeval werd afgewezen. Nadat zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming tot dadelijke behandeling is besloten, wordt, eveneens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming, overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. Aan de orde is alsnu: I. Benoeming van twee Curatoren van het Gymnasium. (Zie Ing. St. No. 226.) De Voorzitter verzoekt de heeren Eikerbout, Manders, mevrouw Braggaarde Does en den heer Vos het stembureau te vormen. Worden met ingang van 1 October 1931 benoemd met algemeene (32) stemmen de heeren lJrof. Dr. P. C. T. van der Hoeven en Dr. W. P. Jorissen. II. Benoeming van een tijdelijk leeraar in het Nederlandsch aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes, voor den cursus 1931—1932. (Zie Ing. St. No. 227.) Wordt benoemd met algemeene (32) stemmen de heer Drs. A. van Slooten. III. Benoeming van een fröbelonderwijzeres aan de school verbonden aan het gesticht »Voorgeest". (Zie Ing. St. No. 228). De heer van Es zegt, dat tegen de benoeming van deze fiöbelonderwijzeres aan de school verbonden aan het gesticht »Voorgeest" vyel eenig bezwaar rijst. Door het lezen van het Ingekomen Stuk heeft spreker niet een zoodanigen. kijk op de zaak gekregen, dat hij volkomen met deze benoeming kan meegaan, en waar het hier een bijzondere aangelegenheid geldt, ware het wel wenschelijk geweest h'aar tevoren in de Commissie van onderwijs te brengen. Opdat dit alsnog zal kunnen gebeuren, stelt spreker voor deze benoeming tot de volgende vergadering aan te houden. De heer Knuttel verklaart zich ook voor aanhouding van deze benoeming. A De heer Groeneveld sluit zich aan bij de heeren van Es en Knuttel. Er zit aan deze kwestie meer vast en zij mag dan ook wel eens in de Onderwijs-commissie worden behan* deld, voordat zij wederom in den Raad komt. 0:, .1 De heer Goslinga zegt, dat een precedent zou worden ge schapen, indien deze benoeming in de Onderwijs-Commissie werd gebracht, omdat het geen gewoonte is benoemingen in die Commissie te behandelen. Deze aangelegenheid is wel in de Commissie vpor de Gestichten geweest, maar Burgemeester C

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 3