MAANDAG 28 SEPTEMBER 1931. 357 Schüller kan het den heer Van Eek bekend zijn, dat deze zaak bij de commissie van fabricage aanhangig is gemaakt. Het stratenplan in het Kooikwartier is bijna gereed. De aan nemer heeft het werk bijna opgeleverd. De aanleg van een speelterrein in het Kooikwartier komt in de eerstvolgende zitting aan de orde. De doortrekking van de Kagerstraat tot den Maredijk, de wegverbreeding Heereriweg en de bouw van èen bewaarschool in het Kooikwartier zijn zaken, die in een vergevorderd stadium van voorbereiding verkeeren, zooals de sociaal-democratische fractie bekend kan zijn, en waaromtrent binnenkort voorstellen zijn te verwachten. Er zijn enkele zaken, waaromtrent niet zoo spoedig voor stellen kunnen worden gedaan, zooals b.v. de demping van de Langegracht. Burgemeester en Wethouders moeten nog praeadvies uit brengen op het verzoek om aanleg van sport- en speelvelden nabij den Leidschen Hout. Omtrent het veemarktplan kunnen Burgemeester en Wet houders geen toezegging doen, omdat het in de verschillende commissies aanzienlijk duurder is geworden. Het vaste personeel van den dienst van Gemeentewerken bestaat uit: een directeur, een adjunct-directeur, een architect en zeventien vaste ambtenaren. Het tijdelijke personeel voor de uitvoering van verschillende buitengewone werken bestaat uit: een ingenieur en zestien technische ambtenaren. Het technische personeel is dus bijna verdubbeld. Men mag niet de stelling verkondigen, dat Burgemeester en Wethouders een onbeholpen figuur maken en bijna niets doen. Dat is in den meest flagranten strijd met de waarheid. Er wordt veel door hen gedaan. Iemand, die het belang van financieel evenwicht niet wil inzien, moet bij een oude tante gaan kienen of domino spelen, maar niet hier meepraten over zulke belangrijke zaken als de harmonie tusschen het sociaal wenschelijke en het financieel mogelijke. Iemand, die dit niet inziet, moet, indien hij opeen verantwoordelijke plaats zit, die plaats verlaten. In alle landen ziet men in, dat indien men die harmonie niet bewaart, men naar den kelder gaat. Indien spreker alle menschen tot slaaf kon maken, zooals men in Rusland doet, zou hij de moeilijkheden wel kunnen oplossen. De heer Knuttel zegt, dat er in Rusland geen slaven zijn en dat de heer Goslinga dergelijke lastertaal voor zich moet houden. Indien spreker en de zijnen op deze wijze over de Christelijke kerk zouden spreken, zou de heer Goslinga niet weten, hoe hard hij daartegen schreeuwen zou. De heer Goslinga bezit een ongeloofelijke brutaliteit. De heer Goslinga merkt op, dat de heer Knuttel mag zeggen, wat hij wil en spreker hem daarin niet zal beperken, maar dat spreker ook zal zeggen, wat spreker wil. De Voorzitter zegt, dat de heer Knuttel niet het woord heeft geki t gen en dus ook niet mag zeggen wat hij wil. De heer Goslinga zegt, dat op de stelling, die hij zoo even aangaf, de voornaamste aanval van den heer van Stralen was gericht. En als de heer van Eek dan zegt, dat er een onover brugbare kloof is tusschen de burgerlijke partijen en de S. D, A. P., dan geeft spreker dat toe; spreker wenscht hier niet te komen tot den financieelen chaos en tot een ver spelen van het crediet van de gemeente, omdat dat juist voor de werkloozen en voor de andere arbeiders hier de meest funeste gevolgen zou hebben, zooals men dagelijks in andere landen kan zien; aldus behartigt men het algemeen belang beter dan volgens de richtlijnen, door den heer van Eek aangegeven. Men kan er lang en breed over praten, ook bij de begrooting, en commissies benoemen, maar het gaat tenslotte hierom: is het financieel mogelijk en houdt men het crediet van de gemeente in stand. Het College is daarin gelukkig, onder Gods zegen, geslaagd totnutoe; Leiden heeft nog een goeden naam en is nog credietwaardig; de begrooting voor 1932 is nog sluitend; in vergelijking met gemeenten van gelijke grootte is de werkloosheid hier niet al te groot; het werkloosheidspercentage hier is in vergelijking met Amsterdam, Schiedam, Den Haag en Utrecht gunstig. Het spyt spreker, dat de heer Manders zijn voorstellen heeft ingetrokken, daar hij nu niet meer kan terugkomen op allerlei opmerkingen van den heer Manders tegen het praeadvies van het College. Het voorstel-Manders om een nieuwe Commissie te benoemen, stuit bij Burgemeester en Wethouders nu niet direct op tegenstand; het College is, als de Raad dat verlangt, wel bereid daarover zijn gedachten te laten gaan, maar sprekers voorloopige indruk is eenigszins sceptisch; hij betwijfelt, of alle door den heer Manders ge noemde punten, waarvan de afschaffing van overuren bij de gemeente sprekers sympathie wel heeft, bij die commissie wel veel naar voren zullen komen. Spreker gelooft ook niet dat de Raad de verantwoordelijkheid moet verleggen naar die commissie; de Raad doet verstandig het College verant woordelijk te stellen voor wat gedaan kan worden en om het College, zij het ongewild, niet een échappatoire te bieden, zoodat het zeggen kandaarmede is die commissie bezig. Wat gedaan kan en moet worden, moet door het College gedaan worden; de Raad heeft het recht, dat van het College te eischen en dit er op te wijzen, wanneer het in gebreke is. De heer Wilmer heeft het voorstel-Manders ondersteund, omdat er óók in vermeld zijn maatregelen, door organisaties en particulieren te nemen; juist ook omdat het voorstel niet alleen spreekt van door Burgemeester en Wethouders en den Raad, wil spreker gaarne een dergelijke commissie. De heer Goslinga vraagt den Raad aan te wijzen, wanneer het College in een concreet feit in gebreke is gebleven; hij ontkent echter, dat het College op eenig belangrijk punt in gebreke zou kunnen worden gesteld ieder, die met ernst en toewijding een taak vervult, zal opbouwende critiek op prijs stellen en daarvoor open zijn en daarmede zijn winst doen; spreker heeft echter, ook in het betoog van den heer van Stralen, tevergeefs geluisterd naar concrete aanwijzingen in deze; critiek en nog eens critiek is gemakkelijk genoeg, maar is het dan in gemeenten, waar de partijgenooten van den heer van Stralen de lakens uitdeelen, zooveel beter? Is het in Engeland, waar zij toch eenige jaren de lakens uit gedeeld hebben, zooveel beter dan hier? Het werkloosheids cijfer daar is verdrievoudigd' Iedereen weet, dat het zoo is. Spreker neemt het dien heeren niet kwalijk en zal de laatste zijn, die steenen naar hen werpt. Zij moeten echter een toontje lager aanslaan. Wanneer zij Burgemeester en Wethouders verwijten, dat dezen zoo weinig hebben bereikt, vraagt spreker: wat doet gij zelf? Wat doen uw eigen menschen? Die kunnen het ook niet. De heer van Eck merkt op, dat zij ook niet de meerder heid hadden. De heer Goslinga zegt, dat zij nooit gecontrarieerd zijn in hun voorstellen betreffende de werkloosheid. Zij zijn daarin zelfs gesteund. De omstandigheden waren hun echter te machtig. Het is zeer gemakkelijk op hoogen toon te zeggen: »gij hadt dit en dat moeten doen". Het is echter beneden den ernst, die dit allerbelangrijkste vraagstuk verdient, om op een dergelijke wijze tot Burgemeester en Wethouders te spreken, die blijk hebben gegeven van den ernst van den toestand op de hoogte te zijn en alles hebben gedaan, wat hun hand vond om te doen. Laat men dit debat beschouwen als een inleiding tot het debat, dat bij de begrooting zal plaats hebben. Spreker zal daaraan niet deelnemen, maar de zaak overlaten aan Wet houder Romijn. Laat men elkaar dan echter trachten te vinden in de practische zaken ter bestrijding van de werkloosheid. Een van die zaken is de afgraving van het Marepoort- kerkhof, waartoe Gedeputeerde Staten veertien dagen geleden hun toestemming hebben gegeven. De technische diensten van Gemeentewerken en de Gasfabriek zijn op het oogenblik bezig het werkplan daarvoor op te stellen. In de laatstge houden vergadering van de commissie voor de lichtfabrieken hebben de heer van Eck en spreker er bij den Directeur op aangedrongen hierbij den grootst mogelijken spoed te betrachten. Spreker heeft in een nader onderhoud met den Directeur daarop nogmaals den nadruk gelegd. Spreker weet, dat het overleg gaande is, maar niet, wanneer het afgeloopen zal zijn. Het werk wordt uitgevoerd tegen het loon van de collectieve arbeidsovereenkomst. Enkele geschoolden zullen het normale loon verdienen. Het geschiedt dus niet voor Regeeringssub- sidie tegen Regeeringsloonen. Waar spreker het object zelf heeft gevonden, behoeft de heer Yan Stralen niet te vreezen, dat spreker het werk langer zal uitstellen dan noodig is. Men moet niet als een keihondje achter spreker aanloopen en zeggen »dit en dat moet gebeuren" en bij objecten, die spreker heeft gevonden, niet den indruk wekken, dat men die zelf heeft gevonden. Die zaken moet men, ook van de zijde van de S.D.A.P. zeer ernstig behandelen. Het is zoo ellendig, als men al zijn krachten aan deze zaak wijdt, steeds te hooren, dat het mis is en men tekortschiet. Dat werkt niet stimuleeretid voor een Wethouder en dat is een van de redenen geweest, waarom spreker deze portefeuille heeft neergelegd. De Voorzitter zegt, dat deze zaak thans van alle zijden van het principieele standpunt af is bekeken en gelooft, dat er op dit late avonduur geen aanleiding is er verder op in gaan, te minder waar het bekend is, dat ze binnenkort op nieuw en dan tot in finesses zal kunnen worden besproken. De Raad zal dan ook verstandig doen het hierbij te laten en alleen in te gaan op het voorstel van den heer Manders. Spreker meent, dat de heer Manders genoegen kan nemen met de toezegging van het College, dat het zijn voorstel in ernstige overweging zal nemen. Het is thans voor het College

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 23