MAANDAG 28 SEPTEMBER 4931. 355 Leidschen Hout, het bouwen van het Zuidelijk Pompstation voor de centrale rioleering, een aanvang maken met de uit voering van het Veemarktplan door het doen graven van het verbindingskanaal van de Zijl naar het marktterrein, de uit voering van de centrale rioleering in wijk XII, Zijlsingel en omgeving, het vervroegd uitvoeren van onderhoudswerk, dat anders eerst in 1932 zou geschieden. Het adres vestigt ook de aandacht op den maatregel, waar over de heer Manders heeft gesproken en welke door de gemeenten Amsterdam en Den Haag is genomen, waarbij subsidie voor onderhoudswerk werd gegeven, waarvan het gunstige resultaat is geweest, dat tal van schilders en stuka doors in den winter aan loonend werk werden geholpen. Aan den woningbouw wordt den laatsten tijd iets gedaan, maar er kan veel meer geschieden. In de binnenstad moet men nog tal van krotten opruimen. Van een streven van Burgemeester en Wethouders om deze zaken in een snel tempo aan te vatten, is inderdaad geen sprake. Spreker vraagt in dit verband, hoe het staat met de af graving van het Marepoort-kerkhof, tot welke afgraving Gedeputeerde Staten hun toestemming hebben verleend. Het is geen werk van buitengewoon grooten omvang, maar er kunnen 50, 00 man bij te werk gesteld worden, die 5 a 6 maanden arbeid zullen hebben. Spreker zou daarbij tevens willen vernemen, of de loonen in overeenstemming zullen zijn met de contractueel vastgestelde loonen. De heer Wilmer zegt dat de heer Manders door de indiening van zijn laatste voorstel heeft voorkomen, dat zijn voorstellen tenslotte radicaal van de baan zouden zijn; wordt die com missie ingesteld, dan kan daarin worden overwogen, ot aan de denkbeelden van den heer Manders, neergelegd in zijn verschillende voorstellen, al dan niet gevolg zal worden ge geven. Voor het verzoek aan Burgemeester en Wethouders tot instelling van een dergelijke commissie gevoelt spreker wel wat; daarvoor pleit ook dat in dezen tijd niets mag worden verzuimd, dat mogelijk aan den huidigen nood tegemoet zal komen. Men mag het niet a priori uitgesloten achten dat, wanneer een dergelijke commissie ingesteld wei d, waar in dan zitting zouden hebben zij zou dan niet al te groot moeten zijn vooraanstaande personen in de gemeente, werkzaam op sociaal terrein, zij ook plannen zal ontwerpen, die zouden kunnen worden uitgevoerd, hetzij door particulieren en orga nisaties, hetzij door de gemeente, die anders niet zouden zijn voorgesteld of verwezenlijkt. De heer Knuttel zeide binnen kort een debat te zullen houden over de werkloosheiddaarbij heeft hij een zeer juiste uitdrukking gebruikt, n.l. een debat in de ruimte; dat acht spreker nu juist een debat, waarvan niet direct resultaat is te verwachten; een dergelijk debat blijft ook in de ruimte; men komt niet tot concrete dingen, tot het bieden van hulp, waardoor aan de werkloosheid en haar gevolgen wordt tegemoetgekomen. Spreker heeft de verwachting, de mogelijkheid daarvan is althans niet uitgesloten, dat wanneer een dergelijke commissie wordt samengesteld uit wer kelijk bekwame en actieve menschen, die er iets van weten en er wat voor willen doen, daardoor misschien wel iets kan worden bereikt; alleen die verwachting al wettigt den wensch tot instelling van zoo'n commissie; men mag in dezen tijd niets verzuimen, waardoor ook maar eenigermate in den huidigen nood wordt voorzien en daarom geeft spreker den Raad in overweging dit voorstel aan te nemen. Spreker geeft toe, het zal geen gemakkelijke taak voor het College zijn; misschien geeft het eenige moeilijkheden, maar het College zal niet onwillig zijn om dat denkbeeld althans te overwegen, om zich er eens voor te zetten en zich af te vragen, of men een dergelijke commissie kan benoemen, waarvan eenig resul taat kan worden verwacht, al kan men natuurlijk nooit tevoren zeggen, dat er ook resultaat zal komen. Spreker zou gaarne den Raad in overweging willen geven het denkbeeld van den heer Manders, waardoor op het oogen- blik een uitvoerig debat over alle andere zaken niet aan de orde is (welk debat op het oogenblik toch niet vruchtbaar zou zijn en ook in het algemeen in dezen Raad niet vrucht baar zal zijn) en waardoor iets concreets wordt bereikt, waar van met eenig optimisme resultaten kunnen worden verwacht, te aanvaarden en hij zou Burgemeester en Wethouders willen verzoeken er niet a priori afkeerig tegenover te staan, zonder dat zij zich er toe verbinden, een dergelijke commissie in te stellen. Het is mogelijk, dat Burgemeester en Wethouders bij hun overwegingen tot de conclusie komen, dat geen commissie moet worden ingesteld, maar die mogelijkheid acht spreker niet groot. De heer van Eck zegt, dat de heer van Stralen de houding en het standpunt van den heer Manders zeer juist geschetst heeft. De heer Manders maakt op spreker den indruk van te zijn de zoekende ziel, die inderdaad begaan is met de ellende, welke door de werkloosheid wordt aangericht. De heer Manders komt telkens met voorstellen, welke worden ingetrokken en door andere vervangen. Spreker dacht, dat de sociale dienst met de subcommissie voor de werkverschaffing reeds werkzaam was in de richting van de commissie, waarvan de instelling thans door den heer Manders is bepleit. Spreker heeft hiertegen geen bezwaar, maar stelt zich van die nieuwe commissie bitter weinig voor. De heer Wilmer merkt op, dat de sociaal-democraten meermalen hebben voorgesteld een commissie voor de werk verschaffing in te stellen. Ondanks het feit, dat een dergelijke subcommissie bestaat, heeft de heer van Stralen voorgesteld een dergelijke commissie te benoemen. De heer van Eck is het eens met den heer Knuttel en anderen, dat thans niet uitvoerig over deze zaak gesproken kan worden en dat de behandeling daarvan beter op haar plaats is bij de begrooting. De heer Knuttel: Of eerderI De heer van Eck geeft dit den heer Knuttel toe, maar dan moest de voorbereiding voor het debat anders geweest zijn. Uit de behandeling van het adres van den Plaatselijken Raad blijkt, welk een diepe klove eigenlijk in den Raad be staat tusschen de sociaal-democraten en de burgerlijke meerderheid. De heer Wilmer die de uitdrukking van den heer Knuttel verkeerd begrepen heeft vindt het verkeerd om een debat in de ruimte te houden. Maar wat hoort men van Burgemeester en Wethouders over de practische voor stellen, die gedaan zijn? Feitelijk niets. Omdat de voorstellen van den Plaatselijken Raad toch behandeld moeten worden, worden ze geschoven bij de voorstellen van den heer Manders. Burgemeester en Wethouders hebben zeker gedacht: laten wij den tegenstand vermijden, dien de sociaal-democraten den vorigen keer hebben geboden tegen het feit, dat er eigen lijk geen praeadvies werd uitgebracht, laten wij nu zeggen: het gebeurt bij de behandeling van de voorstellen van den heer Manders. Spreker en de zijnen hebben er eigenlijk niets van bemerkt. Burgemeester en Wethouders zeggen wel: bij de behandeling van het praeadvies op de voorstellen van den heer Manders zullen wij een gewillig oor leenen aan alle voorstellen, die binnenkomen, maar die welwillendheid bestaat in het bewaren van het stilzwijgen. De voorstellen van den Plaatselijken Raad zijn niet bestreden of afgebroken. Spreker betreurt het in hooge mate, dat men er niets over heeft gehoord. Spreker staat op het standpunt, dat al zou het gemeente bestuur van goeden wille zijn, het de weikloosheid niet uit de wereld kan helpen. Dat beteekent niet, dat men niets buitengewoons kan doen en mag volstaan met het doen uit voeren van werken, die ook uitgevoerd zouden moeten worden, wanneer er van werkloosheid geen sprake was. Men zou dan de meening versterken, die door den heer Knuttel natuurlijk als de juiste wordt erkend, dat eigenlijk lichamen als deze Raad niet alleen totaal onmachtig, maar ook onwillig zijn iets bijzonders te doen, waar de nood zoo hoog gestegen is. Spreker betreurt het, dat het College aan den aandrang van de sociaal-democraten geen gehoor geeft. Indien Burge meester en Wethouders geen forschere voorstellen doen, kan men niets bereiken. Indien zij er mede komen, zullen zij op den grootst mogelijken steun van sprekers fractie kunnen rekenen. Wanneer echter sprekers geestverwanten hun best doen na technische voorlichting ten minste te trachten werken aan te geven, die eenige verlichting kunnen brengen, wanneer de voorstellen tijdig worden ingediend, zoodat Burgemeester en Wethouders niet het verwijt kunnen maken»wij kunnen het niet in eens", wanneer men er op aandringt de technische diensten er tijdig op voor te bereiden, krijgt men eigenlijk geen antwoord. Er wordt oveiheen geloopen. Daaruit blijkt wel de scherpe en haast onoverbrugbare kloof tusschen de sociaal-democraten en de burgerlijke meerderheid; spreker gelooft wel aan de goede trouw daarvan, maar wat komt er aldus terecht van den ernst? Spreker gelooft, dat men innerlijk ook wel begaan is met het lot der werkloozen en daarin gaarne verbetering zou brengen, maar men is zoo onbeholpen en men heeft zoo weinig moed of inzicht, om iets van dien ernst naar buiten te laten zien. Moeten de werkloozen daarin maar berusten, terwijl het College op dezelfde wijze doorgaat? Bij de be grooting zullen de debatten wel op ruimer schaal worden voortgezet, maar spreker acht dit een teleurstelling, want bij gelooft nog in het nut van den parlementairen weg; hij acht dezen nog altijd den meest doeltreffenden, die het snelst naar betere toestanden zal voeren. Het optreden der burgerlijke meerderheid maakt het spreker echter moeilijk, daarin te blijven gelooven, hetgeen hij betreurt; wanneer men spreker

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 21