352 MAANDAG 28 SEPTEMBER 1931. Behalve de grieven, die door de S. D. A. P. tegen deze woningen zijn aangevoerd, heeft spreker het bezwaar, dat zij in den ontwikkelingsgang van de volkshuisvesting in de nabije toekomst onbruikbaar zullen zijn en dan aan geen enkelen eisch meer zullen voldoen. Juist het type »Eengezinswoningen" met de hokkerige kamers sluit de mogelijkheid uit van centrale voorzieningen, centrale kinder- en eetzalen en daardoor ook van de bevrij ding van de vrouw van allen huihoudelijken rompslomp. Voor dat doel moet men huizen van een totaal ander type bouwen. Spreker weet, dat hij dezen maatstaf niet kan aardeggen voor het weigeren van steun voor deze huizen, maar waar het hier huizen van een slecht type geldt, zal hij zijn stem niet aan dit voorstel geven. De heer Bosman stelt de vraag, of Burgemeester en Wet houders de zekerheid hebben, dat zij geld tegen 4£% kunnen leenen. Nadat Burgemeester en Wethouders hun voorstel hebben geconcipieerd zijn de omstandigheden eenigszins ver anderd, waarom spreker vreest, dat de rente wel minstens 4£°/o zal moeten zijn. Zal dat tot gevolg hebben, dat de huur verhoogd moet worden of zal de gemeente een grooter bedrag moeten bijpassen? De heer Splinter is het niet met den heer Kooistra eens, dat een woning van het type C te klein is voor een gezin met vijf kinderen. Een dergelijke woning bevat, behalve de woonkamer, drie slaapkamers en een zolder en indien het niet allen groote kinderen zijn, maar ook broers of zusters op een kamer kunnen slapen, zal een dergelijke woning voor een groot gezin wel groot genoeg zijn. De heer Schüller vraagt, of de heer Splinter in een der gelijk huis zou gaan wonen. De heer Splinter zegt, dat hij dit doen zou, als dit noodig was. Het zal toch niet de bedoeling van den heer Kooistra zijn, dat elk kind een afzonderlijke slaapkamer heeft. Ook sprekers kinderen hebben die niet. Door het optrekken van een borstwering zullen de slaap kamers niet grooter worden, want daarbij blijft de opper vlakte van de kamers hetzelfde. Indien men de borstwering optrok, zou men geld weggooien en zou de huur er door verhoogd kunnen worden. De heer Kooistra merkt op, dat men dan vierkante kamers zou krijgen. De heer Splinter meent, dat de heer Kooistra zal moeten toegeven, dat door de groote dakkapellen de kamers inderdaad een goeden vorm hebben. In antwoord op de bewering van den heer Groeneveld, dat 20 jaren geleden de iudeeling van de woningen veel beter was dan ze nu is, merkt spreker op, dat dit niet het geval is. Spreker kent de woningen aan den overkant van de Lusthoflaan, die 30 jaar geleden gebouwd zijn, heel goed; zij zijn niet beter dan deze. Nu weet spreker wel, dat men in het portaaltje van 1 x 1.80 M. geen fiets of kinderwagen kan zetten, maar die huizen hebben elk een aparten achteringang en een behoorlijke schuur; daarin kan men fiets of kinderwagen zetten. De heer Groene veld vraagt, waar men zijn kolen dan laat; dan maakt men nlaar een gelegenheid in den tuin. Voorzoover het aan spreker ligt, zal hij trachten, de ver ordening op het bewonen te doen naleven, maar spreker alleen is geen heer en meester en men kan van hem niet verlangen, dat hij elke woning zal gaan uitdeelen, dan heeft men de Woningstichting niet meer noodig. - Terecht heeft de heer Wilmer gezegd dat, hoe meer groote woningen er komen, des te minder groote gezinnen er in deze kleine woningen terecht zullen komen. Met den heer Knuttel zal natuurlijk niet veel te praten zijn; diens eischen zullen in de tegenwoordige maatschappij niet verwezenlijkt kunnen worden. Het plan voldoet volgens hem niet aan redelijke eischen, maar spreker begrijpt dan niet wat de heer Knuttel redelijk vindt. Het is een hokken- boel volgens den heer Knuttel, maar men kan toch niet een woning bouwen met één groot vertrekdan is het geen hokkenboel meer. De heer Kooistra beweert weer, dat er veel te weinig slaapruimte is. Wat de voorschotten betreft, toen dit plan is opgemaakt, wist men zeker, wel voor 4J te kunnen leenen; dat was voordeeliger dan voor 4f van het Rijk te leenen. Van de toekomst kan niemand iets zeggen; die moet mep afwachten kan men niet leenen voor 4£%, dan wordt het 4|%, maar in elk geval is dit goedkooper dan leenen van het Rijk. De heer Kooistra antwoordt den heer Wilbrink, dat het niet sprekers doel is, altijd critiek uit te oefenen; de sociaal democraten hebben er ook zeer lang en ernstig over gesproken, hoe hun houding ten aanzien van deze voorstellen zou zijn. Spreker ontkent evenwel, dat er ook bij andere gelegenheden zooveel grond beschikbaar zou zijn geweest, zooals de heer Wilbrink zeide; hier is voor iedere woning gemiddeld 83 M2. beschikbaar, hetgeen nog bij geen enkel bouwplan het geval is geweest. De heer Wilbrink zegt, dat men toch geen grond tekort had om de woningen grooter te maken. De heer Kooistra zegt van wel. Dit is juist het geval geweest bij de gemeentewoningen aan de Prinsestraat en den Haag weg. Daar men voor elke woning 83 M2. grond heeft, kunnen de tuintjes iets kleiner en de woningen grooter gemaakt worden, al zullen daardoor ook de kosten iets grooter worden. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. De heeren Schüller en Knuttel verzoeken aanteekening in de notulen, dat zij wenschen geacht te worden te hebben tegengestemd. (De heer Eikerbout was inmiddels ter vergadering gekomen.) XXVII. Praeadvies op het voorstel-Manders, in zake be strijding van de werkloosheid en het verkrijgen van eigen woningen door minder gesitueerden. (Zie lng. St. No. 162.) De Voorzitter stelt hierbij tevens aan de orde het adres van den Plaatselijken Raad, samengesteld uit de besturen van de afdeeling Leiden van de S. D. A. P. en den Leidschen Bestuurdersbond, ingekomen 3 Augustus 1931 (bl. 296). Spreker verzoekt den heer Manders zich zooveel moge lijk te beperken met het oog op het reeds vergevorderde uur en de interpellatie van den heer Schüller, die reeds voor den vierden keer op de agenda is geplaatst. Spreker verzoekt den heer Manders ook rekening te houden met de omstandig heid, dat binnenkort de behandeling van de begrooting zal plaats hebben. De heer Manders zegt, dat hij, al is hij dankbaar voor de moeite, welke Burgemeester en Wethouders zich bij de samen stelling van het praeadvies getroost hebben, toch zijn mis noegen over het praeadvies moet te kennen geven. Burgemeester en Wethouders gaan in hun praeadvies uit van het standpunt, dat: «Het geheele complex voorstellen «blijkbaar" rust op de ge dachte, dat de gemeente nog veel meer zou kunnen doen, dan zij reeds doet, om de gevolgen van werkgebrek voor een groot aantal arbeiders te verhelpen of te verzachten. Eenig bewijs voor de juistheid van deze meening is noch in de voorstellen noch in de door den heer Manders mondeling gegeven toelichting te vinden." De meening zelve is noch in de voorstellen, noch in de toe lichting te vinden en nog minder is daarin dus een bewijs voor de juistheid van die meening aan te treffen, welke meening Burgemeester en Wethouders blijkbaar in hun praeadvies vooropstellen om daardoor zoo weinig mogelijk aandacht aan de voorstellen te kunnen wijden en die zonder meer te kunnen afwijzen. Dankbaar voor de médedeeling van het College, dat het niet onbekend ermede is, dat werkloosheid een ontzettende bezoeking is en haar gevolgen voor tal van gezinnen in hooge mate droevig zijn, had spreker daarom juist in het praeadvies een betere ontleding verwacht van het betoog, dat hij bij de behandeling van de begrooting voor 1931 heelt gehouden. Daarin is door hem toch duidelijk vooropgesteld en komt toch ook als hoofdopzet klaar naar voren, dat een nieuwe phase, wat de werkloosheid betreft, is ingetredendat waar vroeger echter de werkloosheid als een seizoenverschijnsel moest worden beschouwd, dan erger dan geringer, al naar gelang de uitkomsten van den oogst, de meer of minder verbruikte en opgestapelde fabrieksvoorraden enz., thans de werkloosheid niet meer als zoodanig kan worden beschouwd, maar dat deze een gevolg is van de steeds en steeds maar voortschrijdende verbetering van de techniek, waardoor het aantal werkers, dat voor elk soort van arbeid te werk gesteld kan worden, steeds geringer en het aantal werkioozen steeds grooter wordt. Aangezien de opzet van het advies het toedichten aan spreker van een blijkbare gedachte geheel verkeerd is en het advies daardoor op een verkeerden grondslag is gebouwd,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 18